De laatste zondagen, zusters en broeders, volgen wij, aan de hand van Lucas, Jezus op zijn weg naar Jeruzalem. “Jezus is vastberaden op weg gegaan” ( Lc.9,51),. Hij is zich heel goed bewust van wat Hem daar, in Jeruzalem, uiteindelijk te wachten staat. Onderweg onderricht Hij zijn leerlingen. De velen die met hen meetrekken onthoudt Hij niet de hoge eisen die gesteld worden om Hem tot het einde toe te volgen.
Eén van de mensen die al lange tijd in Jezus’ gezelschap verkeren begint het benauwd te krijgen. Hij ziet het somber in. Dat bange gevoel doet hem de angstige vraag stellen: “Zijn het er dan weinig die gered worden?” Achter deze vraag zitten veel andere vragen: -Waarom de goedwillende mensen die Jezus volgen het zo moeilijk maken? -Heeft Jezus dan nooit gehoord over het grootse en hoopvolle visioen van Jesaja uit de eerste lezing? De woorden van die profeet ademen openheid en ruimte. Dat is tenminste een blijde boodschap. Is het Rijk Gods is er dan toch alleen voor helden en geestelijke krachtpatsers? Is God dan toch die strenge rechter die angst inboezemt?
Jezus’ onderricht geeft inderdaad aanleiding om te vragen: “zijn het er weinig die gered worden”? Jezus geeft geen direct antwoord op deze vraag. Hij zegt niet: “Let op, het aantal is inderdaad klein. Doe je uiterste best”, óf “maak je maar geen zorgen, wees gerust, het aantal is groot”. Hij zegt: “spant u tot het uiterste toe in want de deur waar je doorheen moet is nauw”.
Wat bedoelt Jezus nu met die nauwe deur? Wat is die deur waar iedereen, de één na de ander, en niet ‘en masse’ doorheen kan om het leven binnen te gaan?
Jezus zegt dit in eerste instantie tot zijn Joodse luisteraars. Velen van hen gaan groot op hun toebehoren tot het uitverkoren volk. Zij beroepen zich op hun afkomst alsof die het heil garandeert. “Wij hebben toch in uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken! In onze straten hebt Gij toch onderricht gegeven”? Wij zijn toch niet de eersten de besten? Wij zijn toch kinderen van Abraham! Wij kennen toch uw vader en moeder, zij zijn onze buren. Het antwoord is hard: “Ik weet niet waar gij vandaan komt. Gaat weg van Mij”.
Maar Jezus zegt hetzelfde ook tot ons. Wij allemaal hebben die neiging ons achter iets of iemand te verschuilen, ons te verbergen achter wat mén zegt en wat mén doet. Zo betrap ik me er soms op dat ik graag spreek over het ‘wij’ van ‘ons’ leven. Alsof het feit-alleen monnik te zijn ons de hemel garandeert. Of over ‘dé gemeenschap’ alsof het toebehoren eraan genoeg zou zijn. Al ben je nu 10 of 20 of 50 jaar een min of meer deugdzame monnik, al ben je nu 10 of 20 of 50 jaar in eer en deugd getrouwd, het geeft je geen rechten in het Rijk Gods. Of wij verbergen ons en zoeken graag een alibi of een excuus: onze leeftijd, onze afkomst, onze zwakheid of ons gebrek aan talenten, onze omgeving die te weinig inspireert, de tijdsgeest die ons niet ondersteunt,… God vraagt ieder van ons heel persoonlijk: “mens, waar ben jíj”? Dat is onontkoombaar. Dat is die nauwe deur. Het is de plaats waar wij niet kunnen ontsnappen aan onze unieke en heel persoonlijke verantwoordelijkheid, aan wat wij in ons leven te dragen en te doen krijgen, aan wat ik alleen, in alle eenzaamheid, kan en moet doen en dragen. Misschien is die nauwe deur het lijden dat mijn weg kruist? Misschien is die nauwe deur de moeilijke situatie die ik niet veranderen kan? Spontaan en van nature wil ik wegvluchten van die plaats en die opdracht. En toch ligt daar ‘heilige grond’ (Ex.3,5). De plaats en de tijd waarin wij leven, waar ik nu leef is heilige grond.
Dostojevski heeft eens gezegd: “De mens is gedoemd om zichzelf te zijn”. Dus, het is niet alleen maar luxe om jezelf te kunnen zijn. Het is ook een grote opgave, volgens Dostojevski. Die nauwe deur is dat heel persoonlijke antwoord dat jij alleen kan geven. Niemand zegt het je voor. Niemand fluistert het je in het oor. Ieder beroep op anderen, iedere vergelijking met anderen, strooit alleen maar zand in je ogen. Ieder moet nu eenmaal leven in de eenzaamheid van zijn eigen bestaan. God is goed, ja, zo goed dat Hij nooit de mens zijn vrijheid en verantwoordelijkheid ontneemt. Excuses of alibi’s, uitvluchten of privileges helpen hier niet.
Maar…. hier rijst toch een vraag: heeft God ons dan niet geschapen om in relatie te leven, om broer en zus te zijn voor anderen, om in gemeenschap te leven?
Het is toch niet goed dat de mens alleen is? (Gen.2,18). God wil mensen samen brengen om elkaar op te bouwen en te helpen met de veelheid van gaven, die Hij aan ieder geeft. Hij schenkt mensen aan elkaar om warme en veilige nabijheid te voelen. En toch…. er is een moment, onontkoombaar, dat ieder mens een heel persoonlijk antwoord moet geven.
Met het raadselwoord over de nauwe deur roept Jezus ons daartoe op: wees bereid om je heel eigen keuze te maken in jouw heel eigen en persoonlijke omstandigheden. Pas als je die nauwe deur gepasseerd zult zijn, zal je echte gemeenschap ontdekken, en mee kunnen opbouwen, pas dan zal je ook voor anderen de ruimte kunnen zijn waarin zij op hun beurt hun heel eigen weg door het leven kunnen gaan. Wij weten nu ‘wát’ die nauwe deur is.
Dit woord van Jezus over de uiterste inspanning en de nauwe deur zou ons op het verkeerde been kunnen zetten en aansporen tot krampachtig en angstig ons best doen. Gelukkig hebben wij ook het antwoord op de vraag ‘wie’ die nauwe deur is. Immers, in het evangelie van Johannes staat dat merkwaardige woord van Jezus: “Ik ben de deur. Als iemand dor Mij binnengaat zal hij worden gered” (Joh.10,9). Als die deur dus de persoon van Jezus is hoeven wij nooit bang te zijn. Ook als is de deur nauw en moet ik er alleen doorheen, de deur is Jezus, gekomen, niet om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars, mensen zoals u en ik. Hij heeft ons gerustgesteld toen Hij zei: “Komt allen tot Mij die uitgeput zijt en onder lasten gebukt gaat en Ik zal u rust en verkwikking schenken” (Mt.11,28). Jezus is zeker een nauwe deur, maar Hij is ook altijd de open deur waar doorheen wij al een glimp kunnen opvangen van het leven, van God die ons roept en op ons wacht.
Zusters en broeders, ieder van ons komt in het leven vroeg of laat voor een nauwe deur te staan. Ieder kan er, alleen maar, alleen doorheen. Maar vergeten wij ook nooit dat Jezus zelf die nauwe maar wijd open deur is. Hij staat daar te wachten op ieder van ons.
1e lezing: Jesaja 66, 18-21; 2e lezing: Hebr. 12, 5-7.11-13; evangelie: Lucas 13, 22-30
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trok Jezus rond door steden en dorpen, gaf er onderricht en zette zijn reis voort naar Jeruzalem. Iemand vroeg Hem: ‘Heer, zijn er weinig die gered worden?’ Maar Hij sprak tot hen: ‘Spant u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen, want, Ik zeg u, velen zullen het proberen, maar er niet in slagen binnen te komen. Als eenmaal de huisvader is opgestaan en de deur gesloten heeft en gij dan buiten op de stoep begint te kloppen en te roepen: Heer, doe open! zal Hij u antwoorden: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Dan zult ge opwerpen: In uw tegenwoordigheid hebben wij gegeten en gedronken, en in onze straten hebt Gij onderricht gegeven. Maar weer zal zijn antwoord zijn: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Gaat weg van Mij, gij allen, bedrijvers van ongerechtigheid. Daar zal geween zijn en tandengeknars, wanneer gij Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten zult zien in het Rijk Gods, terwijl ge zelf buiten geworpen zult zijn. Zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden, en aanzitten in het Koninkrijk Gods. Denkt eraan: er zijn laatsten die eersten en eersten die laatsten zullen zijn.’