‘Uw gedachten zijn niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen.’ Deze woorden uit de eerste lezing kunnen op het leven en werk van Simone Weil worden toegepast. Dat zij een bekende filosofe was, dat mag wellicht bekend zijn. Maar dat zij ook een jaar in een Renault-fabriek werkte om te achterhalen wat slechte werkomstandigheden, hoge werkdruk en geestdodende arbeid met een mens doen, weet misschien niet iedereen. De arbeidende klasse raakte niet alleen van het geïndustrialiseerde werk vervreemd, aldus Weil, maar ook van de anderen - die zij als bazen of concurrenten moesten beschouwen - en van zichzelf. Want, zo dacht zij, de mens is geen egoïstisch wezen, maar ten diepste een sociaal wezen dat naar verbondenheid met anderen streeft.
“Zoekt de Heer nu Hij zich laat vinden”, hoorden we zojuist in de eerste lezing, “roept Hem aan nu Hij nabij is.”
De eerste lezing van vandaag - uit de profeet Jesaja - bestaat uit twee gedeelten: een oproep tot bekering, en een uitspraak over de gedachten en wegen van God. “Zoekt de Heer nu Hij zich laat vinden”, aldus Jesaja, “roept Hem aan nu Hij nabij is.”
Zoekt de Heer. Op verschillende manieren kan dit zoeken naar God worden verstaan. Zo heeft de uitdrukking ‘de Heer zoeken’ in de cultus veelal de betekenis van ‘opgaan naar het heiligdom’. Ook kan zij staan voor het inwinnen van een profetisch orakel over Gods bedoeling in persoonlijke of gezamenlijke nood, alsmede voor het doen van gerechtigheid. Hierdoor kan ‘de Heer zoeken’ ook de betekenis krijgen van ‘de zijde van God kiezen’. Dit meestal, door bekering.
Hiervoor is maar een ding nodig, en wel: in beweging komen, God zoeken, naar hem toegaan. Om deze weg te kunnen gaan, heeft God al een weg bereid. Nabijheid en de vergevensgezindheid van God kunnen hierbij doorslaggevende en bepalende motieven zijn. Is de mens daadwerkelijk een sociaal wezen dat naar verbondenheid met anderen streeft? Zowel met anderen met een kleine letter, als met de Ander met een hoofdletter?
“Ik wil aan degene die het laatst gekomen is, evenveel geven als aan u”, aldus de landeigenaar aan de werkers van het eerst uur. “Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.”
Met zijn verhaal over de arbeiders in de wijngaard vertelt Jezus een van die weerbarstige parabels, die altijd wel veel weerstand zullen blijven oproepen. De parabel gaat over een man die op vijf verschillende tijdstippen arbeiders werft voor zijn wijngaard. Alleen met de eerste groep komt de landeigenaar overeen dat hij hun een denarie zal uitbetalen. Aan de tweede groep zegt hij toe dat hij zal betalen wat billijk is. Met de andere groepen maakt hij geen loonafspraken. Zij gaan aan het werk zonder hun loon te kennen. De aandacht van de lezer wordt pas echt geactiveerd als het op uitbetalen aankomt. De opzichter, die daarmee belast is, moet beginnen met de arbeiders die het laatst zijn aangetreden, en eindigen met de werkers van het eerste uur. De bedoeling is natuurlijk dat elke groep te zien krijgt welk bedrag de baas aan de andere groepen heeft toebedacht. De nadruk echter valt op de eerste en de laatste groep.
Maar, wie zijn deze eersten en laatsten? Rijken en armen? Israël en heidenen? Of misschien wel religieuze leiders van het volk, en tollenaars en zondaars? Gezien de context van het verhaal, zou met ‘eersten’ de twaalf apostelen bedoeld kunnen zijn, en met ‘laatsten’ de leerlingen uit latere tijden. De parabel functioneert immers in een gesprek van Jezus met de twaalf. Bij monde van Petrus hebben de leerlingen geïnformeerd naar hun toekomstige beloning. Ook doet de metafoor van arbeiders in de wijngaard denken aan het beeld dat Jezus gebruikt vlak voordat hij de twaalf toerust voor hun zending. Hij spreekt dan over arbeiders die moeten worden ingezet voor de oogst. Van daaruit zou je kunnen zeggen dat de parabel een les inhoudt voor Petrus en de andere volgelingen van het eerste uur. Aan hun unieke positie als eersteling kunnen zij geen enkele claim ontlenen op een voorkeursbehandeling in het hemelse koninkrijk. Na hen zullen vele anderen de wijngaard binnenstromen, en zullen hetzelfde loon ontvangen als degenen die de hitte van de dag hebben gedragen.
Wat zal hierop hun reactie zijn? Wat zal hierop onze reactie zijn? Uw gedachten zijn niet mijn gedachten, mijn wegen niet uw wegen? In de parabel van de arbeiders in de wijngaard maakt dat door afgunst, onbegrip en jaloezie de eersten met een verkeerde blik naar de laatsten kijken. Zij voelen zich verongelijkt, en hebben de moeilijke omstandigheden waaronder zij gewerkt hebben, breed uitgemeten. Ten kosten van de laatsten. Ten koste van anderen. In de eerste lezing wordt men opgeroepen om God te zoeken, en naar hem terug te keren. Ook al zijn zijn wegen en gedachten niet altijd de onze. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Eenvoudig zal dit niet altijd zijn.
En toch. Volgens Simone Weil is de mens geen egoïstisch wezen, maar ten diepste een sociaal wezen dat naar verbondenheid met anderen streeft. Ook wij worden iedere dag uitgenodigd om in verbondenheid met de ander, met God en met elkaar, te leven. Wat zal onze reactie op deze uitnodiging zijn? Wat zal onze keuze zijn? Amen.
1e lezing: Jesaja 55, 6-9; 2e lezing: Filip. 1, 20c – 24. 27a; evangelie: Matteüs 20, 1-16a.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd vertelde Jezus aan zijn leerlingen de volgende gelijkenis: “Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan tot wie hij zei: Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. En zij gingen. Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: Wat staat ge heel de dag werkloos? Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard. Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders en betaal hun uit, te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten. Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie; toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie. Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden: Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar een uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen. Maar hij antwoordde een van hen: Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie? Neem wat u toekomt en ga heen. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben? Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.’