Dierbaren, mocht ik Jezus’ parabel uit het evangelie aan kinderen vertellen en met behulp van een rollenspel naar hun indrukken en gevoelens vragen, dan is er alle kans toe dat ze zich vrij kordaat tegen de landeigenaar zullen verzetten. Een kind heeft immers een heel scherp rechtvaardigheidsgevoel en wordt meteen boos bij een onterechte of ongelijke behandeling. Volwassenen voor wie dit verhaal vertrouwd in de oren klinkt, zouden het afwijzen als utopisch, naïef en tegendraads aan het meest primaire principe van de sociale moraal. Sommige heel nuchtere zielen zelfs zullen dit verhaal te simplistisch vinden en zullen het dan ook zonder blozen gewoon van tafel weggeven. En jammer genoeg blijft het voor velen daarbij en gaat men voorbij aan het verrassend effect dat ook deze parabel kent. Persoonlijk blijft deze parabel voor mij telkens weer boeiend om te horen en herhaaldelijk te lezen. Want net als het verhaal van de Verloren Zoon, van de Barmhartige Samaritaan of als de parabel van de Talenten, stelt hij mij wezenlijke vragen die elke keer opnieuw naar een persoonlijk antwoord vragen. De vraag met name: ‘En ik? Herken ik me in de verongelijkte arbeider? Of herken ik me in de arbeider van het laatste uur?’
Ditmaal echter vertelt Jezus deze confronterende parabel niet om zich te verrechtvaardigen tegenover zijn tegenstanders. Ditmaal wil Jezus iets aan Petrus en de twaalf verduidelijken. Hij wil iets uitlichten over de wijze waarop God in zijn Rijk – net als die landeigenaar in zijn wijngaard – met zijn mensen, met ons omgaat. Want zoals Jezus in het begin zegt: “Met het Rijk der hemelen is het … “ wil Hij met een beeld verduidelijken wat het betekent: “De laatsten zullen de eersten zijn”. Tot tweemaal toe herhaalt Jezus deze spreuk tegenover zijn leerlingen. En daarmee geeft Hij aan hoe God niet denkt en handelt vanuit de aardse logica, waar het principe heerst: ‘Voor wat, hoort wat’. Wanneer Jezus zijn leerlingen berispt omdat ze de kinderen afwijzen, zegent Hij ze om aan te tonen dat deze ‘laatsten’ voor Hem de ‘eersten’ zijn. En wanneer daarna een jonge vermogende man met aanzien Jezus vraagt wat voor goeds hij nog moet doen om het koninkrijk binnen te gaan, roept Jezus hem op om alles te verkopen, d.i. om de laatste plaats in te nemen.
Dat wordt de aanleiding voor de vraag van Petrus of de leerlingen die wel alles achtergelaten hebben daarvoor iets in de plaats zullen krijgen. En wat we helemaal niet gewoon zijn van Jezus tegenover Petrus, geeft Hij hem een heel verrassend en positief antwoord. Want net als zoveel anderen behoren de leerlingen tot de laatsten. En precies deze laatsten, de arbeiders van het elfde en allerlaatste uur Beheersen de ontknoping, de pointe van Jezus’ verhaal. Anders gezegd, het is de onverwachte en irritante handelswijze van de landeigenaar ten aanzien van de laatste arbeiders, die voor de ontknoping zorgt. Net zoals de landeigenaar, net zó is God een rechtvaardige God. Hij is een God die zijn geloften gestand zal doen. Maar Hij is ook goed. Hij is liefde bovenmate. “Alleen God is goed” had Jezus daarvoor nog gezegd. En dat blijkt vooral uit Gods voorkeur voor wie over het hoofd wordt gezien. Voor wie wil meetellen in de wereld, maar daartoe geen kans krijgt. Wie net te laat is wanneer de prijzen worden uitgedeeld. Wie mogelijkheden bezit maar daarmee niet aan de bak kan geraken. Wie telkens voorbijgestoken wordt door de slimme, door de sluwe, de snelle, de charmeur die zichzelf goed kan verkopen, of door degene die het hardst kan roepen.
Gods voorkeur gaat uit naar wie eerder gefaald heeft en daarop nagewezen en afgeschreven wordt. Dát zijn de mensen aan wie de landeigenaar, dat betekent: aan wie God zal vragen: ‘ Wat staat gij hier heel uw leven nutteloos en moedeloos te staan! Komt ook gij allen en wel als eersten, Ik zal jullie geven wat billijk is’. Wij allen hebben van jongsafaan een onuitroeibare neiging onszelf met een ander te vergelijken. Ik bén jonger, ik bén knapper, ho!, ik heb daar geen moeite mee. We laten onze identiteit bepalen door ons te vergelijken met anderen. Met ons kwade oog fixeren we verschillen en tegenstellingen. En dat oog vertekent daarmee de ander en onszelf. De parabel van de heer die arbeiders uitnodigt voor zijn wijngaard wil deze vertekening wegwerken door ons een spiegel voor te houden. Wij zijn allemaal werkeloos!
Wanneer het gaat om de wijngaard van ons leven, moeten we toegeven dat wijzelf daar niets aan gedaan hebben. De wijngaard, de wereld, ons leven is ons geschonken als kans. Dat is pure genade: om niet! Zonder enige prestatie van onzentwege, werden we van de arbeidsmarkt gehaald en mochten we deelnemen aan het volle leven. Daarin zijn we allemaal gelijk en daar kan niemand aanspraak op maken. Het is ons zomaar, belangeloos voor niets geschonken. Dat is de diepe betekenis van die spreuk die binnen de context van de parabel tweemaal wordt genoemd: ‘De laatsten zullen de eersten en de eersten zullen de laatsten zijn.’ En ook het aantal uren is niet van belang, maar wel het feit zelf dat we er mogen wézen. Een mooi voorbeeld uit het dagelijks leven kan dat illustreren. Wanneer er aan scholieren gevraagd wordt om deel te nemen aan het schooltoneel is dat op zich een uitverkiezing, niet om er prat op te gaan maar om dankbaar te zijn om de geboden kans zich als jonge mens te kunnen ontplooien. En eenmaal de opvoering voorbij is en er meermaals een verdiend applaus valt zal ook de geslaagde prestatie op zich de beloning de beloning niet zijn. De geboden kans tot deelname en de daarmee opgedane ervaring, dat zal uiteindelijk de ware, diepe beloning zijn. De overgrote meerderheid van medescholieren kreeg immers deze unieke kans niet. Geeft God aan ieder van ons eigenlijk Ook niet veel meer dan wat strikt nodig en rechtvaardig is? Waarom gaan wij dan zo gemakkelijk afwegen en vergelijken. Waarom voelen wij ons dan zo vlug verongelijkt? Met de woorden van het evangelie: ‘Waarom zijn we dan kwaad tegenover zoveel geschonken goedheid?’
1e lezing: Jesaja 55,6-9; 2e lezing: Filip.1,20c-24.27a; evangelie: Matteüs 20,1-16a
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd vertelde Jezus aan zijn leerlingen de volgende gelijkenis: ‘Met het koninkrijk der hemelen gaat het als met een landeigenaar die 's morgens heel vroeg eropuit ging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens over een denarie per dag en stuurde hen naar zijn wijngaard. Toen hij rond het derde uur eropuit ging, zag hij nog andere mensen zonder werk op het marktplein staan. Hij zei tegen hen: "Ga ook naar mijn wijngaard, en ik zal betalen wat billijk is." En ze gingen. Rond het zesde en het negende uur ging hij weer en deed precies zo. Toen hij rond het elfde uur eropuit ging, zag hij nog andere mensen staan, en hij zei tegen hen: "Waarom staan jullie hier de hele dag zonder werk?" Ze antwoordden hem: "Omdat niemand ons gehuurd heeft." Waarop hij tegen hen zei: "Ga ook naar mijn wijngaard." Toen het avond was geworden, zei de eigenaar van de wijngaard tegen zijn opzichter: "Roep de arbeiders en betaal hun het loon uit, de laatsten het eerst." De arbeiders van het elfde uur kregen ieder een denarie. De eersten verwachtten toen dat ze meer zouden krijgen. Maar ook zij kregen ieder een denarie. Ze namen hem aan, maar mopperden tegen de landeigenaar: "Die laatsten daar hebben één uur gewerkt, en u stelt hen gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte gedragen hebben." Maar hij gaf een van hen ten antwoord: "Vriend, ik doe je geen onrecht. We waren het toch eens geworden voor een denarie? Pak je geld maar aan, en ga. Ik wil die laatste evenveel geven als jou. Of mag ik niet met het mijne doen wat ik wil? Of ben jij jaloers omdat ik goed ben?" Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.'