Broeders en zusters, de grote inspirator van onze kloosterorde, Bernardus van Clairvaux, heeft eens gezegd: ‘Schrijf je over iets, het kan me niet behagen als ik daarin niet Jezus lees. Houd je een betoog of bespreking, het kan me niet boeien als Jezus er niet doorheen klinkt. Jezus is honing in de mond, een lied in het oor, een juichkreet in het hart.’ (SCC 15,6) Aan die uitspraak moest ik denken bij de lezing van het evangelie van vandaag. Een Blijde Boodschap waarin we een blinde bedelaar, met de naam Bartimeus, vanaf de kant van de weg horen schreeuwen: “Jezus, zoon van David, heb medelijden met mij!”
Klinkt deze schreeuw nu als honing, als een lied of als een juichkreet in het hart? Het is in ieder geval een schreeuw die irritatie oproept. De omstanders snauwen de man toe dat hij zijn mond moet houden. Hoe klinkt de naam van Jezus in ons midden? Ja, in onze geseculariseerde samenleving is Zijn Naam verworden tot hooguit een vloek, een zucht van verbazing. Inderdaad leidt Zijn Naam tot irritatie, tot verdeeldheid.
Maar durven wij in de Kerk nog de naam van Jezus uitspreken? Je kunt je toch niet aan de indruk onttrekken dat wanneer de naam van Jezus klinkt, mensen ook in de Kerk, ongemakkelijk op hun stoel beginnen te schuiven. Afgelopen week lazen we in de refter een interview met een jonge vrouw, een klimaatactiviste, die in de naam van Jezus, burgerlijk ongehoorzaam is en vanuit Jezus’ naam schreeuwt om actie voor het klimaat. Ongemakkelijk. Moet dat nou zo? Hoe klinkt Jezus naam in ons gelovige midden?
De schreeuw van Bartimeus: “Jezus, zoon van David, heb medelijden met mij”, klinkt even buiten de stad Jericho. In lang vervlogen dagen trok het volk Israël op weg naar het beloofde land – opzoek naar onderdak – zeven keer langs de muren van deze stad. De bewoners wilden hun stad niet openen voor de Gods aanwezigheid. Zij wilden niet zien dat door deze mensen gastvrij te ontvangen, zij God zelf binnen zouden halen in hun stad. Opgesloten in hun angst waren ze blind en hielden zij zich stil, waanden zich veilig achter hun muren. De Israëlieten trokken echter rond de stad en bliezen op de ramshoorn en schreeuwden het uit. De muren vielen. Nu zit hier Bartimeus, degene die niet ziet, en hij schreeuwt het uit. De naam van Jezus zorgt ervoor dat onze zelf opgebouwde muren afbrokkelen en zelfs omver vallen, zodat Hij met Zijn nabijheid, mededogen en tedere liefde binnen kan komen.
Bartimeus leert ons de naam van Jezus uit te blijven schreeuwen. Zijn volharding is te prijzen, zoals al die anderen die dankzij hun volharding de aandacht van Jezus trokken en uiteindelijk genezing vonden door het uitroepen van de naam Jezus. Wat kunnen wij in deze wereld doen? Is dat niet zorgen als gelovigen, als kerkmensen, dat de naam van Jezus blijft klinken. Het mag de ene keer als honing klinken, of dan als een lied of een juichkreet. Het mag zelfs als een wanhoopskreet klinken, want telkens als die naam klinkt dan kan er in de wereld iets veranderen. Het gaat er dan niet meer om wat wij moeten doen, maar Hij zal ons vragen: “wat wilt ge dat ik voor u doe?”
Bartimeus antwoordt: “Rabboeni, maak dat ik zien mag!’ Hij vraagt niet dat mensen hem zien – zoals Jakobus en Johannes graag door anderen gezien wilden worden op de tronen naast de Messias. Bartimeus wil zelf zien en wel Gods aanwezigheid in deze wereld. Wanneer je met die nieuwe ogen naar de wereld mag kijken, dan wordt Jezus inderdaad honing, een lied en een juichkreet. Ergens anders zegt St. Bernardus dat alles smakeloos wordt als wij niet meer de naam Jezus uitroepen. De naam Jezus is het zout waarmee alles gekruid wordt.
Onze taak is het om Jezus te laten klinken in deze wereld. Een wereld die zich bewust afsluit van Gods aanwezigheid. Jezus naam zal irriteren, zal een aanstoot zijn maar net als Bartimeus kunnen wij niet zwijgen. We moeten Zijn Naam blijven herhalen zodat Jezus op Zijn tocht door de wereld stilhoudt. Ons geloof heeft ons dan gered.
1e lezing: Jeremia 31, 7-9; 2e lezing: Hebr. 5, 1-6; evangelie: Marcus 10, 46-52
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwam Jezus vergezeld van zijn leerlingen in Jericho. Maar toen Jezus vergezeld van zijn leerlingen en een flinke menigte weer uit Jericho wegtrok, zat een blinde bedelaar, Bartimeus, de zoon van Timeus, langs de weg. Zodra hij hoorde dat het Jezus de Nazarener was, begon hij luidkeels te roepen: ‘Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!’ Velen snauwden hem toe te zwijgen, maar hij riep nog veel harder: ‘Zoon van David, heb medelijden met mij!’ Jezus bleef staan en zei: ‘Roep hem eens hier.’ Ze riepen de blinde toe: ‘Heb goede moed! Sta op. Hij roept u.’ Hij wierp zijn mantel af, sprong overeind en kwam naar Jezus toe. Jezus vroeg hem: ‘Wat wilt ge dat Ik voor u doe?’ De blinde antwoordde Hem: ‘Rabboeni, maak dat ik zien kan!’ En Jezus sprak tot hem: ‘Ga, uw geloof heeft u genezen.’ Terstond kon hij zien en hij sloot zich bij Hem aan op zijn tocht.