Velen onder ons zullen zich ongetwijfeld de tijd herinneren waarin we op de zondag, voorafgaand aan het feest van Allerheiligen uit volle borst het wat bombastische lied zongen: “Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat”. Christus overwint, Christus regeert, Christus heerst. En daarmee verkondigden we de glorie van Hem die als Koning van het heelal in alle heiligen en uitverkorenen triomfeert. Een beeld dat vast en zeker paste in de eerste helft van vorige eeuw, als een roomse reactie op een tijdsgeest waarin het leek alsof de menselijke mogelijkheden onbeperkt waren. De mens dacht God noch de kerk nodig te hebben om een zinvolle wereld uit te bouwen. Vandaag ligt de klemtoon in het huidig kerkbeeld eerder op nederigheid en de belangeloze dienstbaarheid waarbij Jezus van Nazareth onze echte gids en leidsman is. Hij heerst over – beter gezegd, Hij behéérst – ons leven en ons bestaan. Maar wel op een wijze die tegendraads staat op wat we van een wereldse koning spontaan zouden verwachten. Getuige het verhaal van deze zondag uit het Lucasevangelie. Voor mij het mooiste in de driejarige cyclus. Vooral toch om die allerlaatste woorden van Jezus die jammer genoeg te beknopt staan afgedrukt op de voorzijde van ons boekje.
Alle verhalen, profetieën en liederen uit de H. Schrift leren ons dat God een God is die afdaalt. Een barmhartige en bevrijdende God, die zich neerbuigt omdat Hij begaan is met zoveel vormen van onmacht die ons bestaan ontsieren en onmenselijk maken. en die haaks staan op de droom die God met mens en wereld heeft. De droom die Jezus het Rijk Gods noemde en die in diens woorden en daden zichtbaar en nabij werd. In het pakkende tafereel van de gekruisigde Jezus laat de evangelist Lucas ons God kennen als de Ene die helemaal tegendraads is met onze vertrouwde godsvoorstelling. In de korte schildering van Jezus’ laatste uren typeert hij Hem met vier titels uit de joodse traditie: Messias (d.i. de gezalfde), uitverkorene, koning en redder. De sarcastische bespotting van de omstaanders en van één van de twee misdadigers, draaien rond deze titels: “Als gij de koning van de joden bent, als Gij anderen hebt kunnen redden, wel … red dan nu uzelf”. Een uitroep tot een redding uit eigen kracht. We horen daarin opnieuw satans woorden tot Jezus tijdens Diens verblijf in de woestijn: ‘Als gij de zoon van God bent, werp u dan naar beneden, want Gods engelen zullen u opvangen.’ (Lc 4,10-11). Op Golgotha toont deze beproeving echter haar uiteindelijk gezicht. De onderliggende vraag met name, ook aan ons gericht: ‘Op wie vertrouw je in je uiterste nood, wanneer je die gruwelijke dood moet ondergaan?’ Voor Lucas vertrouwt Jezus er ook nu op dat er uiteindelijk redding zal zijn: voor Hemzelf én voor die andere misdadiger. Maar Jezus weigert om zichzelf te redden. Hij was niet voor zichzelf gekomen, Hij zocht zichzelf ook niet. Zijn leven was er enkel én totaal vóór de ander.
Deze roep tot zelfredzaamheid werd heel bescheiden doorbroken door de tweede moordenaar. In de stilte die er heerste na al het geschreeuw horen we hem als iemand die zijn kleinheid ziet tegenover Jezus in diens ware koningschap. Schroomvol komt hij daarmee met zijn klein geloof bij het onrechtvaardig lot dat deze onschuldige mens moet ondergaan. Vol ontzag voor God zegt hij: “Jezus, denk aan mij wanneer Gij in uw Koninkrijk zult zijn.” Een vraag die ook onze smeekbede is.
En Jezus’ antwoord is tekenend voor heel zijn leven: ‘Vandaag nog zult je met mij zijn in het paradijs’. Hij die voortdurend zijn reddende hand uitstak naar ieder die in de ogen van de mensen reddeloos verloren was, naar ieder die daarom op een of andere wijze verworpen werd. Deze wonderbare koning, priester en profeet, in één woord: deze gezalfde steekt in zijn doodsstrijd zijn reddende hand uit naar een misdadiger. Tot in de dood voelt en toont Hij zich solidair met de zwaarste misdadiger. Is Hij trouw aan zijn zending: er te zijn voor de anderen. En wanneer Hij zal uitroepen ‘Het is volbracht’ betekent dit dat Hij het koninkrijk onder de mensen heeft waargemaakt. Pas wanneer Jezus Gods hand naar die man heeft uitgestoken én daarmee zijn hand naar ieder van ons, pas dán wordt Jezus de Messiaanse koning die koning David in psalm 72 voor ogen had. Daarin lezen we onder meer:
“Voor kleine mensen is Hij bereikbaar,
Hij geeft hoop aan rechtelozen,
hun bloed is kostbaar in Zijn ogen,
Hij koopt hen vrij uit het slavenhuis.”
“Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.” Het doet me denken aan een even pakkend moment enkele weken terug tijdens een bezoek van onze paus aan de arme Corviale-wijk in Rome. Enkele kinderen mochten de paus een vraag stellen. Toen de kleine Emanuel aan de beurt was, werd hij door zoveel emoties overmand dat hij geen woord kon uitbrengen. De paus nodigde het kind uit om de vraag in zijn oor te komen fluisteren. Paus Franciscus boog zich en luisterde naar de jongen en troostte hem. Nadien vertelde de paus aan alle kinderen wat Emanuel had gevraagd. “Of zijn overleden vader, die niet gelovig was, wel naar de hemel was mogen gaan. Waarop de paus zei: 'Deze jongen heeft de moed om te huilen voor de ogen van ons allemaal. Als deze vader in staat was om dit jongetje groot te brengen, dan was hij een goed mens. Hij had het hart op de juiste plaats. God heeft een vaderhart. Emanuel, jouw vader is samen met God in de hemel, daar ben ik zeker van.” Paus Franciscus vroeg alle kinderen of ze dachten dat God de vader van Emanuel in de steek zou laten. Na wat aandringen klonk het overtuigend: 'Nee!' “Zie daar het antwoord op je vraag”, besloot de paus. “God is trots op je vader, want het is makkelijker om als gelovige je kinderen te laten dopen dan hetzelfde te doen als niet-gelovige. Emanuel, bid voor je vader, praat met hem.”
1e lezing: 2 Samuel 5, 1-3; 2e lezing: Kolossenzen 1, 12-20; evangelie: Lucas 23, 35-43
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Jezus aan het kruis hing, stond het volk toe te kijken, maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden: `Anderen heeft Hij gered; laat Hij nu zichzelf redden als Hij de Messias van God is, de uitverkorene!' Ook de soldaten dreven de spot met Hem; ze kwamen Hem wijn brengen en zeiden: `Ben jij de koning van de Joden? Red dan jezelf!' Boven zijn hoofd hing het opschrift: Dit is de koning van de Joden. Eén van de misdadigers die daar hingen zei smalend tegen Hem: `Ben jij de Messias? Red dan jezelf en ons erbij!' Maar de ander wees hem terecht: `Heb zelfs jij geen ontzag voor God, nu jij ook deze straf ondergaat? In ons geval is dat terecht, want wij krijgen ons verdiende loon. Maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.' Daarop zei hij: `Jezus, vergeet mij niet wanneer U in uw koninkrijk komt.' Hij zei tegen hem: `Ik beloof je, vandaag nog zul je bij Mij zijn in het paradijs.'