‘Wij’ versus ‘zij’. ‘Wij horen hier thuis, en zij moeten weg.’ ‘Wij zijn goed, en zij zijn slecht.’ Denkbeelden die we niet alleen, in meer of mindere mate, tegenkomen bij leden van diverse religies en kerkgenootschappen, maar ook binnen onze eigen maatschappij en samenleving. Zo krijgen racisme, discriminatie en segregatie steeds meer draagvlak onder de bevolking. En vormen zelfs een hoofdthema in het verkiezingsprogramma van een van de grootste politieke partijen van Nederland. Ook zaken als complottheorieën, QAnon en coronamaatregelen lijken de maatschappij in diverse kampen te verdelen, tot zelfs in families toe. ‘Wij’ versus ‘zij’. ‘Wij zijn goed, en …’ Zijn zij slecht?
“En Jona begon de stad binnen te trekken”, hoorden we zojuist in de 1e lezing, “een dagreis ver en hij preekte als volgt: Nog veertig dagen en Ninive zal vergaan!”
Het boek Jona, waaruit de 1e lezing is genomen, bekritiseert sterk het denkbeeld dat je God tot je beschikking hebt, als je tot het uitverkoren volk behoort. Volgens deze opvatting zou God onverdeeld voor zijn volk opkomen. Andere volken zouden de minder begunstigden zijn, de heidenen. De samenleving wordt zo verdeeld in een ‘wij’ en ‘zij’, in goede respectievelijk kwade mensen. Jona is, van deze manier van denken, de exponent bij uitstek. Bij hem is nog niet het besef doorgedrongen dat God de Heer is van alle volkeren, dat uitverkiezing genade is, en geen reden tot zelfverheffing.
Als belichaming van de zogenaamde ‘boze wereld’ kiest de schrijver Ninive: de hoofdstad van het machtige Assyrische Rijk, maar is ook zeer berucht bij de Israëlieten. Vooral vanwege de Assyrische verovering van Samaria, met de daaraan verbonden deportatie naar Assur. Ninive is aldus - van een beruchte, heidense, en zondige stad - de exponent bij uitstek. Maar, de reactie van de Ninevieten op Jona’s prediking is verrassend. De immense stad gaat voor de God van Israël op de knieën. Zijn de Ninevieten dan inderdaad zo slecht? Tekenend is ook het slot van het boek, waarin Jona uitziet naar de ondergang van de stad, die niet zal plaatsvinden. Hij zal moeten wennen aan een God met een groot hart, aan een God die Heer is van alle volkeren, die medelijden heeft met ieder mens die zich van goed en kwaad niet helemaal bewust is. Geldt dan nog steeds: ‘wij’ versus ‘zij’, wij zijn goed en zij zijn slecht?
“De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij”, aldus Jezus tot zijn toehoorders, “bekeert u en gelooft in de blijde boodschap.”
De lezing van vandaag begint met het leggen van een duidelijke scheiding. Johannes is gevangen genomen - zijn tijd is voorbij - en de tijd van Jezus vangt aan. De plaats van handeling is niet meer de woestijn, maar de landstreek Galilea, de regio waar Jezus thuishoort. En daar verkondigt hij Gods blijde boodschap. “De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.”
De oproep tot bekering is hier tot allen gericht. Dit veronderstelt een bepaalde visie op de mens, alsmede op onze fouten en tekortkomingen. De evangeliën geven geen expliciete leer van de mens en de zonde. Toch is deze wel impliciet aanwezig. Men kan niet volhouden dat de evangeliën gekenmerkt worden door een optimistische antropologie, en Paulus door een pessimistische. Van zulke tweedeling is hier geen sprake. Naar hun aard geven de evangeliën geen ‘leer’ van de mens. Maar uit het feit dat de oproep tot allen is gericht, blijkt wel dat allen die bekering nodig hebben.
En daarenboven, niet alleen de oproep tot bekering is tot allen gericht, maar ook de oproep tot geloven: “… en gelooft in de blijde boodschap.” Met andere woorden: gelooft nu, nu het evangelie weerklinkt. Nu bestaat de mogelijkheid van geloof. Het evangelie wordt gepredikt, hier en nu, en waar het oprechtheid en openheid vindt, brengt het de mens - brengt ieder mens, zonder onderscheid - tot de nieuwe wereld, die God schept. Geloof is de enige mogelijkheid om het Rijk Gods te ontvangen. Tot geloof roept Jezus alle mensen op. Want het Rijk vraagt mensen, die het willen ontvangen en ingaan.
Geldt dan nog steeds: ‘wij’ versus ‘zij’, wij zijn goed en zij zijn slecht? Denkbeelden die we zowel tegenkomen bij leden van religies, als binnen onze eigen samenleving?
In de lezingen van vandaag hoorden we dat God de Heer is van alle volkeren, dat hij medelijden heeft met ieder mens die zich van goed en kwaad niet helemaal bewust is, alsmede dat alle mensen - zonder onderscheid - worden opgeroepen tot bekering en geloof in de blijde boodschap.
Wanneer we dit serieus nemen - en in woord en daad in praktijk brengen -, is er dan nog draagvlak voor racisme, discriminatie en segregatie in samenleving en maatschappij? Is dan de gemeenschap nog verdeeld in een ‘wij’ en ‘zij’, in goede respectievelijk kwade mensen? Is er dan nog onderlinge verdeeldheid en tweedracht aanwezig? Of, is er dan veeleer sprake van eenheid, vrede en saamhorigheid? Niet alleen bij leden van religies en kerkgenootschappen, maar ook binnen onze eigen samenleving en gemeenschap? Amen.
1e lezing: Jona 3, 1-5. 10; 2e lezing: 1 Kor. 7, 29-31; evangelie: Marcus 1, 14-20
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978
Nadat Johannes was gevangen genomen, ging Jezus naar Galilea en verkondigde er Gods Blijde Boodschap. Hij zei: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.’ Toen Hij eens langs het meer van Galilea liep, zag Hij Simon en de broer van Simon, Andreas, terwijl zij bezig waren het net uit te werpen in het meer; zij waren namelijk vissers. Jezus sprak tot hen: ‘Komt, volgt Mij, Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.’ Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem. Iets verder gaande zag Hij Jacobus, de zoon van Zebedeus en diens broer Johannes; ook zij waren in de boot bezig met hun netten klaar te maken. Onmiddellijk riep Hij hen. Zij lieten hun vader Zebedeus met de dagloners in de boot achter en volgden Hem.