Doen woorden er vandaag nog wel toe? Hoe moeten wij gedane uitspraken over bijvoorbeeld maatschappelijke onderwerpen beschouwen wanneer iemand een andere rol krijgt? Moeten wij die nog serieus nemen of niet? Volgens de een kunnen deze gewoon naar de koelkast, of zal men nu ‘knetter-neutraal’ zijn dat het pijn doet aan de ogen. Maar volgens de ander doen gedane uitspraken er wel degelijk toe. Zo verwees onlangs, tijdens een debat over de verkiezingsuitslag, een fractievoorzitter naar andere Europese landen waar radicaal-rechtse partijen de democratische rechtsstaat hebben aangetast. Orbán van Hongarije en Kaczynski van Polen, aldus de politicus, zijn ook ooit met woorden begonnen ... Doen woorden er dan wel degelijk toe?
“Maar diezelfde nacht nog werd het woord van de Heer gericht tot Natan”, hoorden wij zojuist in de eerste lezing, “Zeg aan mijn dienaar David: Zo spreekt de Heer …”
David heeft in zijn nieuwe hoofdstad Jeruzalem een paleis voor zichzelf gebouwd. Nu wil hij ook een tempel voor God bouwen. Dit voornemen klinkt positief, en de eerste reactie van de profeet is dan ook gunstig. Maar daarna vertolkt Natan de kritiek die hij van Godswege heeft vernomen. Misschien zijn de plannen van David dan toch niet zo onschuldig. Door een tempel voor God te bouwen wil hij ook zijn eigen koningschap verstevigen, en het met een mystieke en religieuze legitimiteit onderbouwen. De kritiek van God liegt er niet om: ‘Wil jij voor mij een huis bouwen? Ik heb nooit in een huis gewoond. Vanaf de dag dat ik met de Israëlieten rondtrok, heb ik in een tent gewoond!’ God laat zich niet opsluiten in een tempel. Het liefst verblijft Hij in een tent, meetrekkend te midden van zijn volk. Deze God laat zich niet manipuleren ten dienste van politiek of ideologie. Hij blijft de Ongrijpbare, op wie mensen geen vat krijgen; maar is daarnaast ook de betrouwbare Aanwezige, wiens naam luidt: Ik-zal-er-zijn-voor-jou.
God laat aan David weten hoe de ware verhoudingen liggen. David moet geen huis voor God bouwen, God zal dat voor David doen. God is hier de initiatiefnemer. Via Natan laat God weten dat Hij voor David een huis, een dynastie zal bouwen. Zijn zoon Salomo zal hem op de troon opvolgen, en God zal zijn koninklijke macht - en die van zijn opvolgers - voor altijd in stand houden ... Mits zij zich houden aan de woorden en geboden Gods, en doen wat aangenaam is in zijn ogen. Doen woorden er dan wel degelijk toe?
“Nu zei Maria: ‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord’.”
God is de initiatiefnemer. Niet alleen in de eerste lezing, maar ook in de evangelielezing van vandaag. Want zes maanden na de aankondiging tot Zacharias, wordt de engel Gabriël wederom naar Palestina gezonden. Nu niet naar een priester in de tempel te Jeruzalem, maar naar een jonge vrouw in de stad Nazareth te Galilea. “Vrees niet”, zegt de engel tot Maria, “want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, en gij moet Hem de naam Jezus geven.” In de aankondiging van de engel tot Maria overheersen de woorden die naar genade verwijzen. Dit genadekarakter wordt nog eens onderstreept doordat er nergens in de tekst sprake is van een kinderwens bij Jozef en Maria. Dit in tegenstelling tot bij de aankondiging tot Zacharias, waar de engel op een dergelijk verlangen zinspeelt.
Net als van Johannes wordt ook van Jezus zijn toekomstige betekenis vermeld. Zo is Johannes in de ogen van God groot, maar Jezus is groot zonder meer. Hij wordt ‘Zoon van de Allerhoogste’ genoemd. Met een toespeling op een profetie van de profeet Natan, die we in de eerste lezing hebben gehoord, zal de toekomstige rol van Jezus die van koning zijn: koning over het huis van Jakob, koning van het volk Israël. Ofschoon de concrete invulling van dit koningschap niet in de lezing genoemd wordt, kan men - op basis van de aankondiging tot de herders op het veld - hiervoor het begrip ‘bevrijding’ invullen. Want, aldus de engelen tot de herders, vandaag is in de stad van David een bevrijder geboren: Christus de Heer.
Een grote aankondiging dus van de engel. Geen eenvoudige keuze waarvoor je te staan komt. Het feit dat Maria geen omgang met een man heeft, staat het krijgen van een kind in de weg. En dat vormt natuurlijk ook een hinderpaal voor de aangekondigde functie van koning zijn voor een volk. Het antwoord van de engel neemt het bezwaar van de onmogelijkheid weg. In de verwijzing naar Elisabeth wordt nogmaals onderstreept dat God de initiatiefnemer is. Hij is degene die het onmogelijke mogelijk maakt. “Nu zei Maria: ‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord’.” Doen woorden er wel degelijk toe?
In de lezingen van vandaag wijzen woorden, in het leven van mensen, de goede richting. Zo laat God in de eerste lezing weten dat Hij voor David een huis, een dynastie zal bouwen. En in het evangelie is het antwoord van de engel aan Maria het symbool voor dat woord, voor Gods woord, dat de goede richting wijst. Ook vandaag de dag kan een woord of daad ons of een medemens de goede richting wijzen. De richting die leidt naar het leven, niet naar de dood. In hoeverre doen op deze levensweg, onze levensweg, woorden en daden er nog wel degelijk toe? Kunnen wij ze nog wel serieus nemen? Zowel bij ons, alsook bij de ander? Of verdwijnen gedane uitspraken toch in de koelkast? Wanneer dat ons beter uitkomt? Wat zal hierop ons antwoord zijn? Amen.
1e lezing: 2 Sam 7, 1-5. 8b-11.16; 2e lezing: Romeinen 16, 25-27; evangelie: Lucas 1, 26-38.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Elisabet zes maanden zwanger was, werd de engel Gabriel van Godswege gezonden naar een stad in Galilea, Nazaret, tot een maagd die verloofd was met een man die Jozef heette, uit het huis van David; de naam van de maagd was Maria. Hij trad bij haar binnen en sprak: ‘Verheug u, Begenadigde, de Heer is met u!’ Zij schrok van dat woord en vroeg zich af, wat die groet toch wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: ‘Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.’ Maria echter sprak tot de engel: ‘Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?’ Hierop gaf de engel haar ten antwoord: ‘De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God. Weet, dat zelfs Elisabet, uw bloedverwante, in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen en, ofschoon zij onvruchtbaar heette, is zij nu in haar zesde maand; want voor God is niets onmogelijk.’ Nu zei Maria: ‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.’ En de engel ging van haar heen.