Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem… een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar beminnen”.
Het korte evangelie van deze zondag, zusters en broeders, cirkelt rond twee woorden, namelijk ‘verheerlijking’ en ‘liefde’. Bij ‘verheerlijking’ kunnen wij ons spontaan niet zoveel voorstellen. En het woord ‘liefde’ is in zulke mate gedevalueerd dat wij niet goed meer weten wat ermee bedoeld wordt. Toch gaat het bij ‘verheerlijking’ en bij ‘liefde’ over iets belangrijks, voor Jezus én voor ons.
Laten wij, om te weten wat Jezus met deze woorden bedoelt, eerst even kijken naar de situatie waarin Hij verkeert op het ogenblik dat hij deze woorden in de mond neemt.
Op de avond vóór zijn lijden en dood is Jezus voor de laatste keer samen met zijn leerlingen. Het zijn intense uren waarin alles wat Hij gezegd en gedaan heeft tot een dramatische ontknoping komt. Hij spreekt heel bewust zijn afscheidswoorden woorden die hun gewicht krijgen vanuit deze context. Wij moeten weten dat, juist voorafgaand aan Jezus’ woord over ‘verheerlijking’ en ‘liefde’, Judas, één van de Twaalf, het gezelschap verlaten heeft om Jezus voor 30 zilverlingen te verkopen. Johannes zegt dan heel diepzinnig: “Het was nacht”. Dat is meer dan een tijdsaanduiding. En dan, juist op dat ogenblik, verraden door een leerling, en straks ook van God verlaten op het kruis, zegt Jezus: “Nú is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem, …. een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben”.
“Nu is de Mensenzoon verheerlijkt”. Nú, dat is voor Jezus deze donkerste van alle nachten. Deze woorden kunnen ons in Jezus’ mond vreemd en ongeloofwaardig klinken. Hij wil toch zeker niet het lijden verheerlijken?
Uit dit woord van Jezus blijkt integendeel dat alles wat staat te gebeuren, geen noodlot is, geen fataal drama, niet iets is wat Jezus per toeval overkomt. Jezus is geen pechvogel. Neen, Hij doet wat gedaan moet worden, in vrijheid en gehoorzaamheid, liefhebben tot het uiterste. Jezus’ lijden en dood mogen dus niet beschouwd worden als onmacht of zwakte, als een min of meer noodgedwongen en onvermijdelijke afloop van zijn leven. Neen, willens en wetens, als een soevereine meester van het hele gebeuren, bewust van zijn verantwoordelijkheid en zijn levensopdracht, kiest Hij om trouw te zijn aan God en daarmee aan zijn eigen diepste wezen. Daarom kan Hij zeggen: “Nu is de Mensenzoon verheerlijkt”. Die verheerlijking vangt aan op het moment dat Judas de lijdensgeschiedenis in werking zet. Wat nu gebeurt zal leiden tot de dood op het kruis. Johannes zal daarom het sterven van Jezus, heel paradoxaal, beschrijven als het hoogtepunt van zijn verheerlijking: op Goede Vrijdag , op het kruis breekt de glorie van Pasen al door. Het is als op de kruisweg van Servaes: hoe bespot, bespuwd, gekwetst, hoe vernederd en akelig toegetakeld ook, de figuur van Jezus blijft een koninklijke uitstraling behouden. Het is die lijdende en verguisde Christus die ons vandaag wordt voorgesteld als verheerlijkte Mensenzoon. Zijn dood was geen dieptepunt, maar juist het hoogtepunt, de manifestatie van Gods liefde. Eigenlijk bestaat de heerlijkheid van Jezus daarom in zijn liefde tot het uiterste. Liefde is heerlijk, liefde maakt heerlijk, liefde verheerlijkt zowel degene die bemint als degene die bemind wordt.
Zo komen wij vanzelf bij het tweede woord van deze zondag: ‘liefde’. “Een nieuw gebod geef Ik u; gij moet elkaar beminnen zoals Ik u heb liefgehad”. Waarom spreekt Jezus hier over een ‘gebod’? Hoe kan liefde een gebod zijn? Van Dales woordenboek omschrijft de liefde als een ‘warme genegenheid, gehechtheid aan een persoon of een zaak’. Blijkbaar vatten wij de liefde op als een gevoel. Maar gevoelens heb je of heb je niet. Ze overvallen je en kunnen even vlug weer wegebben. Jezus bedoelt de liefde hier niet als een aangenaam gevoel. Liefde is voor Hem op de eerste plaats een daad. Van liefde moet je werk maken. Zij moet gedaan worden. In dit “Jaar van de Barmhartigheid’ spoort Paus Franciscus ook niet aan gevoelens van barmhartigheid op te wekken, maar ‘werken’ van barmhartigheid doen. Het gaat niet over ‘voelen’ maar over ‘doen’, concrete dingen die gedaan moeten worden en soms veel moeite kosten.
Bovendien is het verrassend dat Jezus dit gebod ‘nieuw’ noemt. Het is toch ook al te vinden in het Oude Testament? ‘Je moet je naaste liefhebben als jezelf’ staat er al in het boek Leviticus (Lev.19,18). Wat is er dan nieuw aan Jezus’ gebod van de liefde? Het nieuwe is dat de maatstaf en het criterium voor de naastenliefde niet langer de eigenliefde is, maar de liefde van Jezus zelf: “Zoals Ik u heb liefgehad”. Wat is er nu zo nieuw, zo bijzonder aan die liefde van Jezus? Voor Jezus is de liefde geen vaag en aangenaam gevoel geweest, maar harde werkelijkheid. Het bijzondere van Jezus’ liefde was dat Hij de grenzen van de liefde heeft verlegd, tot en met zijn vijanden. Niet alleen de ander liefhebben zoals mijzelf, maar zoals Jezus. Daar zijn geen grenzen aan. ‘De maat van de liefde is de liefde zonder maat’, zei Sint Bernardus.
Broeders en Zusters, zo is de mateloze en onvoorwaardelijke liefde tussen mensen, naar het voorbeeld van Jezus, de verheerlijking van God. ‘Dan wordt de Mensenzoon verheerlijkt en God wordt verheerlijkt in Hem’. Daar gaat het toch om?
Eerste lezing: Hand. 14,21.-27; tweede lezing: Openbaring 21,1-5a; evangelie: Johannes 13,31-33a.34-035.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Na diens vertrek zeide Jezus: ‘Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem. Als God in Hem verheerlijkt is, zal God ook Hem in zichzelf verheerlijken, ja, Hij zal Hem spoedig verheerlijken. Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn. Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben, zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken, dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.’