“Wij herinneren ons zijn warmte en zijn wijsheid.” Met onder andere deze woorden reageerden koning Willem-Alexander en koningin Maxima op het overlijden van voormalig VN-topman Kofi Annan, nu ruim een maand geleden. “Kofi was het beste voorbeeld voor de mensheid”, aldus de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, “de belichaming van menselijk fatsoen en genade. In een wereld die nu vol zit met leiders die dat allesbehalve zijn, is dit verlies voor de wereld nog pijnlijker.” Als zoon van een vooraanstaand stamhoofd leerde hij de essentiële waarden en normen kennen. Hij was de ‘prins’ van de mondiale diplomatie. Kofi Annan is tachtig jaar geworden. “Wij herinneren ons zijn warmte en zijn wijsheid.”
“Wij willen de vrome belagen”, aldus de ongelovigen in de 1e lezing, “want hij is ons een ergernis, en is een aanklacht tegen onze lauwheid.”
De 1e lezing is genomen uit de Wijsheid van Salomo. De joodse auteur van dit werk, uit de 1e eeuw v.Chr., doet net alsof hij koning Salomo is uit de 10e eeuw: de meest wijze koning, die Israël ooit gekend heeft. In zijn werk richt de schrijver zich tot zijn joodse geloofsgenoten buiten Israël. Hij doet dat met een bepaalde reden. Met zijn boek wil de auteur een ideaalbeeld schetsen van de mens, die leeft in de volle joodse traditie. Hij schetst een wijze mens met alle trekken van de ideale koning. De schrijver kruipt als het ware zelf in de huid van Salomo, en roept zo zijn gehoor op dit ideaalbeeld na te volgen, en trouw te blijven aan de joodse idealen. Blijkbaar stonden deze joden in de diaspora bloot aan allerlei Griekse, niet-joodse invloeden.
In het gedeelte vóór de 1e lezing hebben de goddelozen - een groep joden die de geboden Gods, omwille van deze Griekse invloeden, overtreden hebben - hun opvattingen naar voren gebracht. In plaats van de Wet van Mozes, nemen zij hun eigen kracht als norm, en keren zo hun eigen traditie de rug toe. Volgens de lezing van vandaag zouden de vromen dit willen voorkomen. “Wij willen de vrome belagen”, aldus de goddelozen, “want hij is ons een ergernis, en is een aanklacht tegen onze lauwheid.” De aanklacht zit hun niet lekker. Degene die hen op dit soort dingen wijst, moet tot zwijgen worden gebracht. En wij? Herinneren wij ons nog zijn warmte en wijsheid?
“Als iemand de eerste wil zijn”, aldus Jezus tot zijn leerlingen, “zal hij de laatste van allen moeten wezen en de dienaar van allen.”
De evangelielezing van vandaag is een onderdeel van een lang reisverhaal. Eenmaal in Kafarnaüm aangekomen, vraagt Jezus naar de gesprekken die de leerlingen onderweg gevoerd hebben. Zij zwijgen beschaamd, want de vraag - wie de grootste is - heeft hen bezig gehouden. De discussie zal wel niet gegaan zijn over wie nu de grootste is, maar veeleer over wie in het komende Rijk van God de grootste zal zijn. Een vraag die toentertijd de gehele joodse vroomheid doordrong. Want ook voor het komende Rijk verwachtte men een onderscheid tussen groot en klein. Heel het joodse streven was er dan ook op gericht om in het komende Rijk van God groot te zijn. Door rechtschapen te zijn, kennis van de Thora te hebben, en door het martelaarschap was dit ook mogelijk.
Jezus aanvaardt de vraag, maar geeft er een radicaal nieuw antwoord op. De eerste in het komende Rijk van God zal degene zijn, bij wie alle streven naar de eerste plaats ontbreekt, die de allerlaatste wil zijn, en de dienaar van allen. De plaats van de allerlaatste, is de verachte plaats. En de dienaar is hij, die zich aan de ander - zonder onderscheid - onderwerpt. Hierbij neemt Jezus een kind, en zet het in hun midden. In de toenmalige joodse maatschappij was het kind - waarmee men geen rekening hield - onbelangrijk, de ‘laatste van allen’. Een dienst bewezen aan een kind is dan ook een onbaatzuchtige dienst, en bewijst zelfopoffering.
En wij? Jong en oud? Al dan niet de leeftijd der sterken bereikt hebbende? Herinneren wij ons nog zijn warmte en wijsheid? In de eerste lezing hoorden we hoe de schrijver van het boek Wijsheid zijn geloofsgenoten oproept om trouw te zijn aan het verbond met God; om de joodse idealen in praktijk te brengen. En in het evangelie dat je - om te ‘zijn-zoals-Jezus’ - het lot moet aantrekken van de mensen naast je; ook van de mensen zonder naam, zonder invloed. De niet-interessante gevallen. En wij? Herinneren wij ons nog zijn warmte en wijsheid?
In 2005 werd op het vliegveld van Boston een donkere man in regenjas uit de rij van passagiers geplukt. Hij droeg een verdacht koffertje, en was de moeite van een nadere check waard. Hij had veel belangstelling voor massavernietigingswapens, had daar zojuist een conferentie over bijgewoond, en beweerde in Washington een afspraak met een minister te hebben over hetzelfde onderwerp. Wat ook niet in zijn voordeel sprak, was dat hij een beetje boos werd toen hij zijn schoenen moest uittrekken. De argwaan werd nog groter toen hij zich ook nog eens uitgaf voor secretaris-generaal van de VN. Dat kon iedereen wel beweren. Een detail: deze donkere man in regenjas was Kofi Annan. Zonder triomf aanvaardde hij de excuses, beet niet van zich af, en bleef onopvallend. En wij? Hoe zit het met ons? Herinnert men ook onze warmte en wijsheid nog? Amen.
1e lezing: Wijsheid 2,12.17-20; 2e lezing: Jakobus 3,16-18;4,1-3; evangelie: Marcus 9,30-37
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd gingen Jezus en zijn leerlingen weg van de berg en trokken Galilea door; maar Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten. Hij zei hun: ‘De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen en ze zullen Hem doden; maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan.’ Zij begrepen die woorden wel niet, maar schrokken ervoor terug Hem te ondervragen. Zij kwamen in Kafarnaüm en, eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: ‘Waar hebt ge onderweg over getwist?’ Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was. Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen: ‘Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.’ Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen: ‘Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft.’