Jezus stilt de storm. Onze gewezen professor Nieuw Testament noemde het verhaal over het stillen van de storm een ‘achttienkaraats natuurwonder’. Daarmee bedoelde hij dat Bijbelse natuurwonderen als dit bij nuchtere mensen heel wat vragen oproepen. Dit doet me denken aan een bekende uitspraak van de Franse en joodse filosoof Emmanuel Lévinas: ‘Het is niet waar omdat het in de H. Schrift staat maar het staat in de H. Schrift omdat het waar is.’ Toegepast op dit evangelieverhaal betekent dit: ook al gaat dit wonderverhaal niet terug op een historisch feit, toch vertolkt het wel een onweerlegbare waarheid, die steun en zekerheid biedt aan wie gelooft. En die waarheid ontdekken we wanneer we lezen wat er staat.
Voor de eerste maal in zijn openbaar leven steekt Jezus het meer van Galilea over. Dit is geen geografisch gegeven over een of andere boottocht. Neen, als rechtgeaarde Jood verlaat Jezus heel bewust een overwegend Joodse streek en steekt met zijn leerlingen over naar een hoofdzakelijk heidens gebied. De leerlingen staan daar aanvankelijk huiverig tegenover omwille van die vreemde, in hun ogen vijandelijke overkant. En bovendien kan er onverwacht een plotselinge storm opsteken. Met liefdevolle woorden nodigt Jezus zijn leerlingen uit het toch te doen: “Laten wij oversteken. Vertrouw Mij. Je bent veilig.” Ooit vertelde een priester mij dat hij, telkens voordat hij een mens in stervensgevaar de laatste sacramenten toedient hem/haar aanspreekt: ‘Jezus nodigt je uit en Hij zegt tot u: Ik ben er voor u, laten we nu samen oversteken naar het andere leven.’
En ja, ditmaal steekt er een stevig storm op. De leerlingen slaan in paniek, doodsbang als ze zijn dat ze met de boot zullen vergaan. En dit, terwijl Jezus op een kussen ligt te slapen. Dit detail en trouwens het hele wonderverhaal, zal bij de aandachtige lezer vertrouwd overkomen want het vertoont heel wat gelijkenissen met het eerste hoofdstuk uit he boek Jona. Want in beide verhalen gaat het om een profeet die een opdracht heeft voor de heidenen, die inscheept op een boot en in slaap valt terwijl een schipbreuk dreigt. Die dan wakker gemaakt en gevraagd wordt om God goed te stemmen. Maar Marcus laat zich tegelijk ook zien als een schrijver die eigen accenten legt die we bij de andere synoptici niet vinden. Zo bijvoorbeeld het onbegrip dat de leerlingen tonen ten aanzien van Jezus dat Marcus als een rode draad doorheen heel zijn evangelie aanhaalt Een onbegrip dat dient om te verkondigen dat Jezus een diep geheim in zich mee draagt en dat zijn leerlingen maar niet kunnen vatten. Want Jezus verricht de grootste wonderen, doch wie Hij eigenlijk is, dat ontgaat zijn leerlingen volkomen. Pas na Pasen zullen ze in Hem als de ware Messias erkennen en zullen ze in Hem geloven.
Marcus’ aandacht gaat met andere woorden niet zozeer naar het stillen van de storm dan wel naar de leerlingen en naar hun gebrek aan geloof. Daarmee hoopt hij dat zijn lezers zich hierin zouden herkennen. Want het stormt immers in Jeruzalem en zeker niet weinig ook in Rome. Jezus volgen blijkt immers een levensgevaarlijke karwei te zijn. En het lijkt erop alsof Jezus slaapt en het Hem niet deert dat zijn volgelingen omkomen in die hevige storm van vervolging. Marcus’ boodschap aan hen én aan ons luidt dan: God zal ons nooit in de steek laten, zeker niet als het stormt. Hij draagt ons dag en nacht en Hij zal ons feilloos naar de andere oever leiden. Want, zo staat er geschreven: “Ook al zou een moeder haar kind vergeten, Ik, zegt de Heer, Ik vergeet u nimmer.” (Jes. 49,15)
Ieder mens zal, of hij het wil of niet, ooit die grote oversteek maken, de oversteek van deze aardse naar Gods kant. Wanneer dit moment dichterbij komt, kan het ook gaan stormen in ons hart. We kunnen gaan twijfelen, we kunnen bang of verdrietig worden Wie echter de stormen in dit leven samen met Jezus heeft doorstaan, die zal met een geruster hart ook die laatste oversteek tegemoet zien. Want zoals Jezus tijdens je leven bij je is gebleven, zo zal Hij er ook aan het eindezijn. In het vertrouwen dat Hij ons veilig naar de overkant brengt.
1e lezing: Job 38, 1. 8-11; 2e lezing: 2 Kor. 5, 14--17; evangelie: Marcus 4, 35-41
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op een avond tegen het vallen van de avond sprak Hij tot zijn leerlingen: `Laten we naar de overkant gaan.' Ze lieten de mensen achter en namen Hem mee met de boot waarin Hij zat; er waren nog andere boten bij. En er stak een hevige storm op, en de golven sloegen over de boot, zodat die al volliep. Maar Hij lag op het achterdek op een kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden: `Meester, kan het U niet schelen dat wij vergaan?' Hij stond op en bestrafte de wind en het water: `Zwijg, wees stil!' En de wind ging liggen en het werd volkomen stil. Hij zei tegen hen: `Waarom zijn jullie bang? Hebben jullie nog geen vertrouwen?' Ze werden door schrik bevangen, en zeiden tegen elkaar: `Wie is dat toch, dat zelfs de wind en het water naar Hem luisteren?'