Broeders en zusters, mag ik u even voorstellen? Melchisédek. Heeft u ooit van hem gehoord, of zegt u: “dit is echt de eerste keer”, of misschien vaag een keer. Ik wil hem graag in deze preek aan u voorstellen, want het is een bijzondere mens.
Abraham komt terug van een oorlog met de koningen uit het oosten, ofschoon hij helemaal geen oorlogsheld is. Hij heeft overwonnen en hij heeft Lot bevrijd, u weet wel die Lot van Sodom en Gomorra, die door hen als gevangene was meegevoerd. Ik kan me voorstellen dat allerlei gevoelens in zijn hart om de voorrang strijden. Hij is dankbaar en gelukkig, dat God hem de overwinning heeft gegeven én dat Lot met zijn familie weer veilig thuis is. Want het ligt niet in zijn aard om zoveel mensenlevens om te brengen. Hij is in feite de redder van de mensheid. Tijdens of direct ná die terugreis, gebeurt er dan iets wonderlijks. Ineens duikt daar Melchisédek voor hem op. De bijbel vertelt verder helemaal niets van hem. Zo maar even richt God de schijnwerper op hem, waarna hij weer in het duister van de oeroude geschiedenis verdwijnt.
Zijn naam is prachtig: Melchisédek: koning der gerechtigheid. Andere vorsten verscheuren het recht door elkaar te bevechten. Maar het is nog niet op. Hij is koning van het stadje Salem. Die betekent: vrede. In al het strijdgewoel is er een plaats van vrede. Later zal diezelfde plaats Jeruzalem heten, de stad van God, waar Jezus door zijn kruisdood en opstanding recht en vrede zal laten zegevieren en die naar de hele wereld uit zal laten gaan. Abraham, volgens de Thora: Vader van een menigte volken, of: God is hem barmhartig, ontmoet de koning/priester der Gerechtigheid.
Melchisédek heeft van twee ambten. Hij is koning en priester. Een unieke combinatie. We komen het verder in de bijbel nergens meer tegen bij aardse koningen, want er kleven risico’s aan: een vorst die ook priester is kan zich goddelijk wanen. Hij regeert zijn volk als priesterlijke vorst door van God te vertellen, Gods zegen te geven, te leren bidden. En dat in een puur heidens land: hij is priester van God, de Barmhartige, Schepper van hemel en aarde. Daarmee had God zijn naam al in Salem gevestigd vóór zijn volk er al echt woonde.
Melchisédek komt onverwachts op Abraham af. Hij geeft hem en zijn kompanen, na de strijd en de moeizame terugreis, let wel, brood en wijn. En hij zegent Abraham: ‘Gezegend zij Abraham door God de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd’. Abraham, ik zeg je, de overwinning was van Gód, die je zegende en zal blijven zegenen. Hiervan diep onder de indruk betoont Abraham zich de mindere van Melchisédek. Hij eert hem en geeft hem wat een koning en een priester toekomt: 10% van wat buit is gemaakt.
Dan is die wonderlijke ontmoeting ten einde en verdwijnt Melchisédek weer in het duister. We komen hem nérgens meer tegen. Maar het volk Israël is dit wonderlijke verhaal nóóit meer vergeten. Ze raakten er steeds wéér en steeds méér verbáásd over. En als ze aan Melchisédek dachten, die oeroude geheimzinnige priester-koning van Salem, dan moeten ze onherroepelijk ook aan de beloofde Messias denken. De níeuwe koning van Jeruzalem, die Gód zal geven. Ja, dan droomden ze van Hem, die eens op dezelfde manier tussen God en zijn volk zal staan als Melchisédek; ook als koning en priester. Dan droomden ze van Hem, die de wáre koning van de gerechtigheid zal wezen en de wáre vorst van de vrede.
Denk maar aan Psalm 110, een blij lied, dat gezongen wordt bij het feest van de kroning van een nieuwe vorst, en waarin o.a. staat: ‘Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisédek’. Vooral in de tijd tussen het Oude en het Nieuwe testament, toen het volk Israël in diepe nood verkeerde, verwachtte men vurig de komst van de Messias en mét Hem de eindtijd, de volkómen verlossing uit alle noden, en het ééuwige rijk van vrede.
Ook Híj, Jezus, is zo maar plotseling tussen de mensen opgedoken. Ook rond zíjn afkomst hangt een mysterie, een geheim. Evenals over zijn lévenseinde. Ook Híj is niet zo maar in de menselijke lijn van de geslachten in te passen. Zijn moeder is op een andere manier zijn moeder als ándere moeders dat van hun kinderen zijn. Zijn vader is zijn echte vader niet. Hij wordt al vóór Hij werd geboren Zoon van God genoemd, en dat nog wel door een engel. En Hij zegt van zichzelf: “Eer Abraham was ben ik”. Ook Hem weet men volstrekt geen plaats te geven. Hij is even verrassend in zijn optreden en net zo anders als Melchisédek. En als er íemand rechtvaardig overkomt, is Híj het. Als er íemand vrede uitstraalt, is Hij het. Als er íemand is, die mensen in nood en zorgen bemoedigt, sterkt en verkwikt, is Híj het: Hij kóning en príester tegelijk. Wij geloven, dat Jezus Christus een eeuwig Hogepriester is naar de ordening van Melchisédek, wat God met een eed heeft bevestigd.
Ik heb u iemand voorgesteld: Melchisédek. Inderdaad, een wonderlijk iemand die een wat vreemde rol in de bijbel speelt. En die juist zó weer iemand anders aan ons heeft voorstelt: Jezus Christus.
De woorden die vandaag klinken, hebben grote gevolgen voor de eucharistie waarbij we juist vandaag op een bijzondere manier stilstaan. Van Melchisédek naar Jezus is van oud naar nieuw. Het bloed over het altaar gegoten en gesprenkeld over het volk door Mozes verwordt de beker van 'mijn bloed van het verbond' doorgegeven door Jezus. Het is een werkelijkheid met twee kanten: de kant van de kwetsbaarheid, dodelijk gewond zijn, leven dat wegstroomt en de keerzijde: zijn bloed geven voor een nieuwe bloedverwantschap.
Waarom zo de nadruk op dat bloed? Dat woord niet beter vermijden? Nee, omdat anders de eucharistie te lief wordt: als een bijeenkomst van een welwillende club mensen die het redelijk goed hebben en het goed met elkaar menen, en daarom brood en beker delen als teken van een verbondenheid die wereldwijd wordt. Maar zo'n viering waarin bloed, zweet en tranen uit de weg gegaan worden, houdt geen stand zodra het journaal aangaat en wereldwijd beelden worden getoond van corruptie, vluchtelingen in detentie, aanslagen en moordpartijen. We kunnen daar niet aan voorbij gaan.
1e lezing: Genesis 14, 18-20; 2e lezing: 1Kor. 11, 23-23; evangelie: Lucas 9, 11b-17.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd sprak Jezus tot de menigte over het Rijks Gods: en wie genezing nodig hadden, genas Hij. Toen de dag ten einde begon te lopen, kwamen de twaalf naar Hem toe en zeiden: ‘Stuur de mensen weg, dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan om daar onderdak en voedsel te vinden, want hier zijn we op een eenzame plek.’ Maar Hij antwoordde: ‘Geeft gij hun maar te eten.’ ‘Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen’, zeiden ze; ‘of wijzelf zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.’ Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen. Hij gelastte nu zijn leerlingen: ‘Laat ze gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.’ Dat deden ze en ze lieten allen plaatsnemen. Daarop nam Hij de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit, brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte voor te zetten. Allen aten tot ze verzadigd waren en wat zij overhielden haalde men op, twaalf korven met brokken.