Met de bekende gelijkenis van de zaaier die we vorige zondag hebben gehoord opende Mattheus zijn ‘Parabelrede’ als derde rede in een rij van vijf bekende reden. In deze parabelrede voegde Mattheus enkele gelijkenissen samen waarvoor Jezus zijn inspiratie haalde uit het alledaagse leven van een landbouwer, een bakker, een visser. En telkens leidt Jezus zo’n gelijkenis in met eenzelfde zin die als leidmotief en bedoeling van zijn verhaal mag begrepen worden: “Het Rijk der hemelen gelijkt op … “. Een niet onbelangrijk detail hierbij is wel dat Mattheus zich daarbij onderscheidt van Marcus en Lucas die het niet hebben over het Rijk der hemelen maar over het Rijk Gods. Mattheus die zich hoofdzakelijk richt tot christenen die nauw verbonden zijn met het jodendom vermijdt het gebruik van de Godsnaam uit eerbied voor de joden want uit ontzag voor de Heer spreken zij de Godsnaam nooit uit. Dat is ogenschijnlijk een onbelangrijk detail ware het niet dat het tot op vandaag bij gelovigen voor verwarring zorgt. Velen onder ons identificeren spontaan het Rijk Gods met de hemel waar het Jezus nu juist niét om gaat. Want even later zal Hij bijvoorbeeld tegenover de Farizeeën verklaren: “Het Rijk Gods is midden onder u.”(Lc 17,20-21). Dat betekent dat door Jezus’ komst en door het aanvaarden van zijn boodschap het Rijk Gods werkelijkheid wordt. Dat bevestigt Hij ook tegenover een rechtschapen Farizeeër in een gesprek over het dubbelgebod: “Gij staat niet veraf van het Rijk Gods (Mc 12.34). En in het Onze Vader leerde Hij ons te bidden “Uw Rijk kome”. Een verlangen waarin wij uitspreken dat Gods bedoeling met deze wereld uiteindelijk bewaarheid mag worden. Dat wij geduldig en vol vertrouwen uitzien naar Jezus’ uiteindelijke wederkomst en dat God dan ook alles ten goede zal leiden.
Geduld hebben met God, dat is de bindende gedachte tussen de drie gelijkenissen die we zojuist in het evangelie van deze zondag hebben gehoord. Ik beperk mij daarom in deze overweging tot de eerste gelijkenis, met name de parabel van het ‘onkruid tussen de tarwe’. Een duidelijk voorbeeld van de ingesteldheid van waaruit God omziet naar zijn schepping, naar u en mij. Net als wij stelt Jezus vast dat er onkruid groeit op Gods akker. En niet zo weinig ook: er gebeurt van alles in deze mensenwereld wat Hij niet gewild heeft en wat niet strookt met zijn bedoelingen. Blijkbaar is er iemand anders, een vijandige zaaier aan het werk op Gods akker. Want naast alle goede bedoelingen en alle gebaren van onberekende inzet is er ook onwil, is er onverschilligheid, verzet. Is er haat. Jezus zegt niet waaróm dit zo is. Wellicht weet ook Hij het niet maar Hij stelt het wel duidelijk vast. Net als die knechten in de gelijkenis van het onkruid bergerijpen wij dit niet en kunnen wij er niet bij dat God zomaar het goede én het kwade naast elkaar laat geschieden. “Waarom toch!” roepen wij, “Hoe is het mogelijk! ” Dat zijn geen vragen die we stellen aan God maar uitroepen die we plaatsen én Hij met ons, daar ben ik rotsvast van overtuigd. Voorbeelden hoeven we niet te geven, want ze zijn legio tot op vandaag. Een al dan niet gegronde reden waarom velen hun geloof vaarwel zeggen. Blijkbaar is er wel een grote wereld van verschil tussen onze manier van reageren op wat er gebeurt en de wijze waarop God al dan niet reageert. Waarom grijpt Hij niet in? Waarom zijn er tot op vandaag kinderen, die bij hun geboorte barstensvol talenten zijn maar die nooit tot ontplooiing zullen komen omdat zij nu eenmaal het ongeluk hebben dat ze in een sloppenwijk zijn geboren? Of omdat zij geen echte thuis hebben want ze verhuizen van de ene naar de andere vader. Hoeveel menselijk kapitaal aan kunst, aan wetenschap, aan liefde gaat op die manier verloren, verstikt om nooit meer open te bloeien.
Bij Jezus - of beter gezegd bij God - gaat het integendeel om geduld, om wachten en vertrouwen. Het zijn niet onze gemakkelijkste deugden. Het gaat om de manier van kijken met de ogen van God. Het boek Wijsheid uit de eerste lezing spreekt ons van deze kracht die tegengesteld is aan deze van heersers en machthebbers. Zij zijn behept om altijd het eerste en het laatste woord te hebben. God daarentegen is een rechtvaardige God. Hij laat ieder mens tot zijn recht komen, wie of wat hij is. Hij oordeelt niet naar uiterlijke schijn, maar Hij oordeelt met zachtheid en regeert met mildheid. Hij geeft kansen en tijd om te groeien, om te herpakken, om te be-keren. De manier waarop God kijkt is er een waarin liefde voor goeden én voor kwaden de grondtoon is. En dat ligt voor velen onder ons wel heel moeilijk! Er wordt niet gezegd dat het kwaad onbelangrijk is, maar dat je het op een heel andere manier zou moeten benaderen.
God is niet te vinden waar het kwaad geschiedt. Of misschien beter: God lijdt mee met de mens aan wie kwaad geschiedt. God hing aan de galg, toen dáár waar een onschuldige jood werd opgehangen. God is daar waar een dierbare veel te vroeg sterft aan een vreselijke ziekte. Dat heeft Hij maar al te duidelijk getoond in de dood van zijn Zoon.
En God is te vinden waar mensen weldoende met elkaar omgaan. Waar iemand zijn leven geeft voor een ander. Tot zover kunnen we mee. Maar wanneer mensen geen heelmeester, maar moordenaar zijn. Als ze haatdragend met elkaar omgaan. Waar is God dan ? ‘Mijn zoon is een gedetineerde’ zei een moeder. En iedere week trok zij met de trein naar de gevangenis om hem te bezoeken. Zij wist al te goed dat hij een moord had gepleegd maar deze gedetineerde bleef boven alles haar kind, hij was een mens en zij zou hem nooit laten vallen. Zo zijn moeders en zo is God. Ook al heeft ze er geen weet van, toch staat die moeder- met de woorden van Jezus - niet veraf van het Rijk der hemelen, net als zovele ouders die hun pubers en lastige tieners opvoeden met heel veel geduld erop vertrouwend dat het uiteindelijk goed komt.
Daar waar het er lelijk en hatelijk aan toe gaat, daar leren we van God zijn goddelijk geduld. Denkend aan het verhaal over de onvruchtbare vijgenboom geloven we Jezus woorden over Gods geduld. Want als er iemand is die gelooft dat alles ten goede komt, dan is dat wel God. Het is ons geloof, dat wij straks zullen uitspreken.
God is geduldig. En ieder die iets van geduld kan opbrengen voor God, voor een ander of voor zichzelf staat niet veraf van Gods Rijk. Het is echter hard werken, want wordt niet meteen beloond. Dat maakte de Koptische theoloog Adel Bestavros duidelijk met een krachtige spreuk. Geduld hebben met een ander, zo schreef hij, dat is liefde voor die ander. Geduld hebben met jezelf, dat is hoop hebben, ondanks alles. En geduld hebben met God, dat is geloven in Hem.
Geduld, dat is een deugd, en wellicht zijn voor mij de belangrijkste momenten, de momenten van geduld en van vertrouwen dat het leven niet van mij afhangt.
1e lezing: Wijsheid 12, 13. 16-19; 2e lezing: Romeinen 8, 26-27; evangelie: Matteüs 13, 24-43
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd hield Jezus de menigte deze gelijkenis voor: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid; maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen. Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet, was ook het onkruid te zien. Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem: Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat? Hij antwoordde hun: Dat is het werk van een vijand. De knechten zeiden tot hem: Wilt ge dan dat we het bijeengaren? Maar hij zei: Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid bijeengaart, de tarwe mee uittrekt. Laat beide samen opgroeien tot de oogst, en met de oogsttijd zal ik maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bussels om te verbranden; maar slaat de tarwe op in mijn schuur.’ Een andere gelijkenis hield Hij hun voor: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een mosterdzaadje, dat iemand op zijn akker zaaide. Weliswaar is dit het allerkleinste zaadje, maar wanneer het is opgeschoten, is het groter dan de andere tuingewassen; het wordt een boom, zodat de vogels uit de lucht in zijn takken komen nestelen.’ Nog een andere gelijkenis vertelde Hij hun: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op gist, die een vrouw in drie maten bloem verwerkte, totdat deze in hun geheel gegist waren.’ Dit alles sprak Jezus tot het volk in gelijkenissen en zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets, opdat in vervulling zou gaan het door de profeet gesproken woord: Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, Ik zal openbaren wat verborgen is geweest vanaf de grondvesting der wereld. Toen liet Hij de menigte gaan en keerde naar huis terug. Zijn leerlingen kwamen nu naar Hem toe en zeiden: ‘Leg ons de gelijkenis uit van dat onkruid op de akker.’ Hij gaf hun ten antwoord: ‘Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Rijk; het onkruid zijn de kinderen van het kwaad, en de vijand die het zaaide, is de duivel. De oogst is het einde van de wereld en de maaiers zijn de engelen. Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand, zo zal het ook gaan op het einde van de wereld. De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen allen die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven om hen in de vuuroven te werpen, waar geween zal zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen in het Koninkrijk van hun Vader schitteren als de zon. Wie oren heeft, hij luistere.