“Wees heilig, wees volmaakt,…bemint uw vijanden”. Op het eerste gezicht, zusters en broeders, lijken dit zwevende, weinig realistische woorden, wat wereldvreemd en naïef. Al naargelang de rekbaarheid van ons geweten laten zij ons koud, voelen we weerstand, of zij geven ons schuldgevoel. Kunnen we daarom niet beter zulke woorden met een flinke korrel zout weg relativeren? Vindt u ook niet dat God ons overvraagt? En Jezus, die anders zoveel begrip heeft voor de zwakheid van de mens? Hij is toch niet gekomen voor helden en heiligen?
Maar, als wij God en Jezus serieus nemen, moeten we ook deze woorden proberen goed te verstaan om ernaar te kunnen leven: “wees heilig, wees volmaakt, bemin uw vijanden”.
In de eerste lezing valt het op dat de woorden ‘wees heilig zoals Ik heilig ben’ onmiddellijk gevolgd worden door andere heel concrete woorden ‘wees niet haatdragend… neem geen wraak… koester geen wrok… bemin de naaste als jezelf’. Blijkbaar is er dus een verband tussen de heiligheid van God én de wijze waarop mensen met elkaar, met vriend en vijand, (moeten) omgaan. En in het evangelie is de aansporing ‘wees volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is’ het besluit van Jezus’ woorden over liefde tot de vijanden. Blijkbaar heeft dus die volmaaktheid van God te maken met de wijze waarop wij met hén moeten omgaan díe onze vijanden zijn. Als wij inderdaad naar Gods beeld en gelijkenis geschapen zijn (Gen.1,26), zal iets van die heiligheid en volmaaktheid in onze omgang met elkaar moeten doorstralen. Dat is onze verheven waardigheid. Dat is onze hoge roeping. ‘Noblesse oblige’. Wij zijn bestemd om met al onze vezels en tot in de diepste roerselen van onze ziel liefhebbende mensen te worden.
Laten wij vanuit dat besef opnieuw het evangelie lezen. Jezus geeft een hele reeks aanwijzingen hoe wij met elkaar zouden moeten omgaan om een leefbare en bewoonbare wereld te maken. Hij gaat daarbij uit van wat Hij waarneemt als Hij de mensen ziet handelen. In het groot en in het klein ziet Hij wraak en vergelding, haat en vijandschap, die de mensen verdelen en het leven vernietigen, letterlijk en/of figuurlijk. Hij ziet dat de mensen er een soort weegschaal op na houden. ‘Voor wat, hoort wat’, ‘de ene attentie is de andere waard’. Zo wordt de liefde zuinig afgewogen om het evenwicht te bewaren. Dat is al heel wat. Maar dat is voor Jezus niet genoeg: ‘Als gij weldoet aan wie u weldoet, wat voor recht op loon hebt gij dan?’ Die weegschaal hanteren wij ook in het kwade: ‘oog om oog, tand om tand’. Dat klinkt in onze beschaafde oren primitief. Maar willen ook wij niet het aangedane onrecht liefst dubbel betaald zetten? We moeten ons realiseren dat deze regel ‘1 oog voor 1 oog, 1 tand voor 1 tand’ - in de ontwikkelingsgang van de mensheid - al een hele vooruitgang was. Dat evenwicht in het kwaad is minstens rechtvaardig te noemen. Immers, mensen zijn geneigd tot ongeremde wraak: als je één tand is uitgeslagen wil je er bij die ander minstens twee uitslaan. Neen, één tand om één tand! Als iemand ons op de ene wang slaat, slaan wij liefst net wat harder terug. En die ander doet dat dan natuurlijk ook weer, en zo komt het van kwaad tot erger, een kettingreactie zonder einde. Daarom zegt Jezus: ‘als iemand je op de ene wang slaat, keer hem dan de andere toe’. Hij wil zeggen: ‘laat je gedrag niet bepalen door het gedrag van de ander’. Het samenleven wordt niet mogelijk gemaakt door te betalen met gelijke munt, door een evenwicht of een tegenwicht, maar alleen door een overwicht, een overwicht aan liefde. Alleen door liefde wordt de vijand ontwapend. Dat is de enige uitweg wanneer vijandschap tussen mensen gegroeid is, wanneer een eenmalige botsing tot een wederzijdse afwijzing is geworden, wanneer een conflict zich blijft herhalen als een repeterende breuk. Misschien schrikken wij van het woord ‘vijand’? Zijn er die dan in ons leven? Als we eerlijk onze gevoelens onder ogen zien weten wij wel beter. Wordt er onder de oppervlakte van fatsoen niet gevloekt en verwenst? Worden er in dromen en fantasieën niet veel oorlogen uitgevochten? Het gaat daarbij om mensen die ons irriteren, die ons jaloers maken, van wie wij spontaan een afkeer voelen, die ons onheus bejegenen, - of van wie wij denken dat ze dat doen -, plus al die mensen die wij niet spontaan en van nature sympathiek vinden, of die gewoonweg ‘anders’ zijn, andersdenkende, anders doende, anders voelende, anders gekleurde mensen, die wij als bedreiging ervaren. Dat is zo in de kleine wereld waarin ieder van ons leeft. Denk maar aan de aanslag in Hanau een paar dagen geleden. Dat is ook zo in de grote wereld van de volkeren. Jezus zegt dan: ‘Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden, en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’. Jezus vraagt niet dat wij met warme gevoelens van sympathie of genegenheid naar die ander toe gaan. Het gaat niet om gevoelens. Het gaat er ook niet om alles goed te praten, altijd lijdzaam akkoord te gaan, of altijd lief te zijn. Liefde is meer dan lief zijn en lief doen. We zijn niet geroepen om elkaars vrienden te zijn. Dat is belangrijk en een grote rijkdom, als het gegeven is. Wij zijn wel geroepen elkaars broeders en zusters te zijn. De liefde die Jezus bedoelt vraagt inspanning, een sterke wil, een duidelijke keuze om in die ander die je onrecht of pijn heeft gedaan met mededogen de goede mens te blijven zien, je broeder en zuster. Het komt er op aan het moeilijke onderscheid te maken tussen het kwaad en de mens die het kwade doet. Sint Benedictus drukt het zijn monniken op het hart wanneer ergernissen de kop opsteken in het klooster: ‘zij moeten het kwaad haten maar de broeder liefhebben’(RB.64,11).
‘Wees heilig, wees volmaakt, bemin uw vijanden’. ‘Dat is heel mooi, hoor ik sommigen zeggen, maar is geen beginnen aan’. Ik zou zeggen: er is wel een begin aan, maar geen einde. Het is en blijft onze roeping, en een dagelijkse, nooit eindigende opgave. We kunnen die maar volbrengen met onze blik op Jezus. Daarom gaan we in deze eucharistie opnieuw naar Hem toe om te putten uit de bron van zijn liefde zonder grenzen en om zo goede mensen te worden, met een groot hart voor iedereen.
1e lezing: Lev. 19, 1-2. 17-18; 2e lezing: 1Kor. 3, 16-23; evangelie Matteüs 5, 38-48
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘ Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog, tand om tand. Maar ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht, doch als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de andere toe. En als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleed afnemen, laat hem dan ook het bovenkleed. En als iemand u vordert een mijl met hem te gaan, ga er dan twee met hem. Geef aan wie u vraagt, en wend u niet af als iemand van u lenen wil. Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als gij bemint die u beminnen, wat voor recht op loon hebt gij dan? Doen de tollenaars niet hetzelfde? En als gij alleen uw broeders groet, wat voor buitengewoons doet gij dan? Doen de heidenen dat ook niet? Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is.