In het evangelie vandaag horen we het twistgesprek bij de leerlingen, wie de grootste is onder hen. Deze vraag verbergt in veel gevallen wat gedachten, bijv. om na te denken over datgene wat ware grootheid is. Die vraag kan diep zijn geworteld in de mens en wellicht even oud als de mensheid zelf. Er wordt een rangorde vastgelegd, wie er bovenaan en wie een trapje lager op de hiërarchische lader moet staan. In gewone van alledaags leven is dit duidelijk aanwezig. De ordening is goed bedoeld om orde, rust en vrede te creëren. Helaas, dit heeft ook een andere kant van medaille laten zien. Men hunkert naar macht en heerschappij over anderen. Men wil hoger dan anderen staan, wil sterker en meer gezien, meer belangrijker; meer invloed hebben; enz.
Niets heeft zoveel onheil over de mensheid gebracht als dat streven naar macht. Veel problemen onder de mensen worden veroorzaakt door niets anders dan de strijd om de macht met als gevolg: ruzie, moord en oorlog. Onenigheid komt dikwijls uit het feit dat de één zich belangrijker acht dan de ander. Men eist de beste plaats voor zichzelf. En dit heeft een slecht gevolg voor velen, zoals vernedering en lijden. Wie macht uitoefent, kan zichzelf moeilijk ontwikkelen. Hij voelt zich meer dan de ander, en kent zijn eigen kwetsbaarheid niet. Juist degene, die het gevecht durft aangaan om eigen egoïsme te bestrijden, dat zijn mensen van vrede. Die brengt rust en gevoel van veiligheid binnen de groep/gemeenschap. Jezus is duidelijk zo’n iemand voor ons. Hij wil helemaal geen macht over anderen maar respect, eerbied en betrokkenheid. Hij wil niet heersen maar dienstbaar zijn. Hij leeft niet voor zichzelf maar voor de ander. Vanaf het begin streeft hij al naar een gelijkwaardige gemeenschapsleven. Jezus weet goed dat hij zijn leven ontvangen heeft uit zijn hemelse Vader; beseft ook dat de grootheid, de eer, niet in het ambt of functie of positie ligt. Het gaat hem alleen om een eer aan zijn hemelse Vader. Hij stelt zich voor als de minste van allen, dienaar van de dienaren. Hij staat klaar de ander te helpen en steunen. Moge Jezus onze ogen kunnen openen, om niet meer dingen voor zich opeist maar juist dienstbaar zijn aan de ander.
1e
lezing: Wijsheid 2, 12. 17-20; 2e lezing: Jak. 3, 16-4,3; evangelie: Marcus 9, 30-37
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijden gingen Jezus en zijn leerlingen weg van de berg en trokken Galilea door; maar Hij wilde niet dat iemand het te weten kwam, want Hij was bezig zijn leerlingen te onderrichten. Hij zeide hun: ‘De Mensenzoon wordt overgeleverd in de handen der mensen en ze zullen Hem doden; maar drie dagen na zijn dood zal Hij weer opstaan.’ Zij begrepen die woorden wel niet, maar schrokken ervoor terug Hem te ondervragen. Zij kwamen in Kafarnaum en, eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: ‘Waar hebt ge onderweg over getwist?’ Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was. Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen: ‘Als iemand de eerste wil zijn, moet hij laatste van allen en de dienaar van allen zijn.’ Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen: ‘Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft.’