Zusters en broeders, ik heb besloten deze morgen niet te preken, want ik heb niets te zeggen. Want wie ben ik dat ik iets zou zeggen over dat onverwoordbare, grote mysterie van de heilige Drie-eenheid dat wij vandaag vieren.
Ik vind dat wij met voorstellingen van God voorzichtig moeten zijn in die zin, dat God niet tot uitdrukking te brengen is in één beeld, óók niet in een dik boek vol met mooie verhalen over God. God is oneindig rijk, oneindig diep.
Het is dan ook niet voor niets dat het de Joden verboden was om een beeld van God te maken. En de Naam van God wordt door de Joden zelden uitgesproken. Als ze het al doen, dan met héél grote eerbied: Hij die is.
Het is in Jezus tijd dan ook ongehoord, dat Hij God ‘zijn Vader’ durft te noemen. Beter gezegd, Hij noemt God ‘Abba’, wat zo’n beetje ‘papa’ of ‘vadertje’ betekent. Dat vinden de Joden een regelrechte godslastering. Hoe durft Hij! Het klinkt in hun oren als een vloek.
De leerlingen, die later over Jezus gaan spreken als ‘de Zoon van de Vader’ worden dan ook de synagoge uitgezet en vervolgd. “Maar”, zegt Jezus zelf, “Wees maar niet bang”, de heilige Geest zal je helpen de goede woorden te vinden”. Wanneer Jezus er niet meer is, zal de heilige Geest hun Helper zijn.
Vader, Zoon en heilige Geest zijn drie namen, die christenen gaven én nog steeds geven aan één en dezelfde God. Aan het begin, bij de doop, en ook aan het einde van onze levensreis, worden wij gezegend in de Naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.
Er zijn mensen, die – als zij aan God denken – vooral de nadruk leggen op de schepping. God is voor hen het begin van alles. De Gever van alle goeds. Maar óók Degene, die pijn en ellende kan geven. Ons lot, geloven zij, ligt in zijn hand, en wij kunnen slechts bidden, dat Hij ons goed is gezind. Van dit Godsbeeld is best wel iets waar, maar niet alles.
Andere gelovigen zien God als een Geest. God woont niet op de aarde, maar ver weg in de hemel. Daarom kun je je het beste uit de wereld terugtrekken, vinden zij, je losmaken van al het materiele.
En weer andere mensen – en christenen zijn zulke mensen – geloven, dat God iemand is, die ons nabij is, met ons meetrekt, ons uitdaagt om de aarde mooier te maken, mensen gelukkiger te maken, een God, die ons aan het einde van die trektocht tot zich neemt, zodat ook wijzelf voor altijd van zijn én ons werken kunnen profiteren.
De God, die Vader, die met mensen is begaan, heeft zich geopenbaard, heeft zich laten zien, in Jezus van Nazareth. Jezus Christus is voor ons het beeld van God: “Wie Mij ziet, ziet de Vader”.
God is inderdaad de almachtige God, Hij kan alle kwaad in de wereld in één handomdraai ten goede keren, en misschien doet Hij dat ooit wel, wij mogen daarom bidden, zoals de mensen in Jezus tijd Hem smeekten om genezing, om bevrijding van het kwade, maar zoals Jezus weldoende rondging, zo moeten ook wij weldoende rondgaan.
Wij mogen bidden alsof alles van God afhangt en tegelijkertijd moeten wij werken alsof alles van ons afhangt. Proberen wij op de wijze van Jezus Christus, dit wil zeggen: in de Geest van de Zoon, een vader, een moeder te zijn voor iedereen, die wij op onze levensweg ontmoeten. Vader, Zoon en heilige Geest, heel verschillend van elkaar en toch volkomen één. Proberen ook wij – ondanks alle onderlinge verschillen in liefde volkomen één te zijn.
Prachtig wordt in de bezinning achter op uw boekje gezegd: de Vader is de mond die spreekt; de lippen die articuleren zijn de Zoon, en de Geest is de kus van de liefde. Concreter kan het niet! Uiteindelijk gaat het erom dat de Drie-ene God een mysterie van de liefde is. Liefde schenkt zich weg: de Zoon aan de Vader en de Vader aan de Zoon, beiden aan de Geest en de Geest aan hen. In de kapittelzaal hebben we een prachtige triniteits-icoon: Drie gelijke engelen die wedijveren in het buigen van het hoofd voor elkaar: een eindeloos wentelende buigende houding. Alleen de Geest kan ons dat doen inzien, allen de Geest kan ons doen inzien dat God liefde is..
Och, nauw is toch nog een hele preek geworden,
1e lezing: Spreuken 8,22-31; 2e lezing: Romeinen 5,1-5; evangelie: Johannes 16, 12-15.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het nu niet verdragen. Wanneer Hij echter komt, de Geest der waarheid, zal Hij u tot de volle waarheid brengen; Hij zal niet uit zichzelf spreken, maar spreken al wat Hij hoort en u de komende dingen aankondigen. Hij zal Mij verheerlijken, omdat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft. Ik zei dat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader heeft het mijne is.