Zoals een ouverture een muziekstuk opent met de belangrijkste muzikale thema’s die zullen volgen, net zo mogen we op deze zondag de evangelieperikoop uit het Matteüs-evangelie begrijpen en zien als de ouverture van Jezus’ openbaar leven. Drie thema’s met name die verder heel uitvoerig zullen uitgesponnen worden en die Matteüs bij dit begin kort maar krachtig heeft neergezet. Jezus is het licht van de wereld, Jezus doet een beroep op medewerkers, én Jezus is leraar, verkondiger en genezer. Matteüs tekent Hem daarmee heel bewust als de vervulling van de profetie van Jesaja waarmee de eerste en de evangelielezing naadloos in elkaar passen. Deze perikoop is bovendien in de letterlijke betekenis van het woord een echte ouverture, want Jezus open-baart zich voor het eerst.. Een openbaring van wie Hij ten diepste is: het Licht voor de wereld. De vervulling van wat de profeet Jesaja voorzegd heeft: een stralend licht voor het volk van Zebulon en Naftali dat woont in de doodse stilte. Hij is het kindje niet meer dat zich aan de wijzen als een licht openbaarde maar de profeet zelf, de rabbi, de weldoener, de vervulling van de Schriften.
De allereerste stap die Hij zet liegt er niet om. Kort nadat Johannes Hem gedoopt heeft in de Jordaan en dat Hij verneemt dat de Doper gevangen genomen en uitgeleverd is aan zijn vijanden. wijkt Hij heel bewust uit naar Galilea, zijn geboortestreek, het land waar “niets goeds Dat is duidelijke taal: Jezus houdt het niet langer uit in Jeruzalem. De heilige stad met zijn tempel, zijn rites en gebruiken. Het gaat niet goed meer met Gods volk. Het komt niet meer toe aan zijn roeping. God is geen levende werkelijkheid meer maar slechts een naam, een begrip door de joodse heersers vastgesteld. Dat houdt Jezus niet meer uit. En daarmee voorvoelen we reeds in het begin van het evangelie Jezus’ levenseinde. Hij wijkt weliswaar uit, maar Hij blijft gericht op de weg die Hij voor ogen heeft. Het lijkt erop dat Hij ins stilte zegt: ‘Mijn uur is nog niet gekomen’ Een woord dat Hij even later tegen zijn moeder op de bruiloft van Kana zal zeggen. Voor het religieuze centrum, Jeruzalem, is Galilea een grensgebied, een onzuivere, verdachte streek met een ongelovige, heidense bevolking. Net zoals Jezus geboren werd tussen mensen aan de rand net zo wijkt Hij nu, eenmaal volwassen, heel bewust naar de rand, de marge. Hij gaat zelfs voorbij aan de grote steden in dat gebied en houdt zich op in door God vergeten plaatsjes: Kafarnaüm, Kana. Daar, in die duistere streek, in de marge van de godsdienstige wereld begint het hemelse Licht te dagen, net zoals de zon ook opkomt vanachter de verre horizon. Wat verstoten en tot de rand van de wereld verbannen was, wordt door God uitverkoren, terwijl het witgekalkte Jeruzalem afgewezen wordt omdat het figuurlijk het hemels Licht terugkaatst, verblind door het eigen licht, het eigen geljk van de joodse leiders. De mensen echter die in duisternis leven koesteren in hun hart het eeuwenoude verlangen naar verlichting. Zij hebben het hart op de juiste plaats omdat ze niet zelfgenoegzaam zijn. Deze mensen vormen het centrum van Gods liefde.
Dat ‘Galilea van de heidenen’ of ‘het volk dat in duisternis leeft’ is geen geografische aanduiding voor die bepaalde streek maar geldt voor de speciale aandacht die Jezus heeft voor de randfiguren. Het heeft ook vandaag nog een even grote betekenis in het leven van elke volgeling van Jezus. Denken we maar aan de mensen die bij onze huidige paus een voorrangsplaats innemen. Hij vestigde zich aan de oever van het meer – een beeld voor de chaos waarin mensen dreigen om te komen – tussen deze mensen vestigt Hij zich te Kafarnaüm, letterlijk: de plaats van vertroosting. Het is er Jezus om te doen vertroosting te bieden, ver-lichting, licht in de duistere chaos. Om de mensen op te vissen uit de chaotische zee en om een wereld van humaniteit te stichten. Mensen moeten weggehaald worden van de chaos waarin zij verkeren, van alles wat hen kleineert en onmondig maakt. Als Jezus verkondigt dat het Koninkrijk van God gekomen is laat hij ons horen dat in Hem het aanschijn van de aarde zal gaan veranderen! Er zal een wijd nieuw land komen ‘waar gerechtigheid en vrede elkaar ontmoeten’ De oproep van Johannes, een autoriteit voor de mensen van toen, legt Matteüs in de mond van Jezus, nu deze monddood gemaakt is waarmee Hij zijn openbaar leven begint. “Bekeer u want het Rijk der hemelen is nabij”. een woord dat op vandaag gesproken moet worden. Jezus vertrouwt het dan ook toe aan hen die Hij tot zich roept. Het is niet met woorden en mooie beschouwingen maar al doende , door ons voortdurend te bekeren, door Hem na te volgen dat wij zijn komst verhaasten. Tekenend is in dit verband dat Jezus twee broederparen roept. En alle vier zijn het vissers. “Kom en volg mij.” We horen het tweemaal. “Kom ik zal jullie vissers van mensen maken”. We mogen dit verstaan als: “Haal voortaan mensen boven water die dreigen te verdrinken..” Waar dat gebeurt, staan de machtigen in kerk en samenleving beschaamd en worden zij opgeroepen om zich om te keren en andere wegen te gaan.
Mogen wij ons thuis weten bij deze Rabbi in Kafarnaüm mogen wij volharden in zijn visioen en vergezicht en genezend voor elkaar bestaan. Zo zal God in mensen midden onder ons zichtbaar worden en worden wij als God. Het aanschijn van de aarde dat in ons herschapen wordt.
1e lezing: Jesaja 8, 23b-9,3; 2e lezing: 1Kor. 1, 10-13.17; evangelie: Matteüs 4, 12-23
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Jezus vernam dat Johannes was gevangen genomen, week Hij uit naar Galilea. Met voorbijgaan echter van Nazaret vestigde Hij zich in Kafarnaüm aan de oever van het meer, in het grensgebied van Zebulon en Naftali, opdat in vervulling zou gaan het woord van de profeet Jesaja: Land van Zebulon, land van Naftali, liggend aan de zee, Overjordanië: Galilea van de heidenen! Het volk dat in de duisternis zat, heeft een groot licht aanschouwd; en over hen die in het land van de schaduw van de dood gezeten waren, over hen is een licht opgegaan. Van toen af begon Jezus te prediken en te zeggen: ‘Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij.’ Eens toen Hij zich bij het meer van Galilea ophield, zag Hij twee broers, Simon die Petrus wordt genoemd en diens broer Andreas, bezig met het net uit te werpen in het meer. Zij waren namelijk vissers. En Hij sprak tot hen: ‘Komt, volgt Mij: Ik zal u vissers van mensen maken.’ Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem. Iets verder zag Hij nog twee broers, Jakobus en diens broer Johannes; met hun vader Zebedeus waren zij in de boot de netten een het klaarmaken. Hij riep hen, en onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader achter en volgden Hem. Jezus trok rond door geheel Galilea, terwijl Hij als leraar optrad in hun synagogen, de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk en alle ziekten en kwalen onder het volk genas.