Wilt ook gij niet heengaan? “Ik weet nog dat iedereen eerst benieuwd was wie ze waren”, aldus Farzhad Hashemi die enkele jaren geleden uit Afghanistan is gevlucht. “De mensen waren de burgeroorlog zat en dachten dat ze misschien vernieuwing zouden brengen. Maar toen gingen ze vrouwen op straat slaan, en alle mannen dwingen om een baard te laten groeien. Dat waren de regels van de islam, zeiden ze. We waren allemaal moslims, maar van die regels hadden we nooit gehoord.”
Met een bliksemoffensief hebben de Taliban opnieuw de macht gegrepen in Afghanistan. Veel mensen vrezen voor hun lot. De Taliban willen namelijk dat de sharia, de islamitische wet, gaat gelden in heel het land. Dat betekent onder meer dat vrijetijdsbestedingen wellicht niet meer mogen, vrouwen thuis moeten blijven, en dat de geloofspolitie mensen gaat dwingen om naar de moskee te gaan, wanneer het tijd is voor het gebed. … Wilt ook gij niet heengaan?
“Als gij de Heer niet wilt dienen”, aldus Jozua tot het volk, “kiest dan nu wie gij wel wilt dienen: de goden die uw voorouders aan de overkant van de Rivier hebben vereerd, of de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Ik en mijn familie, wij dienen de Heer.”
De stammen van Israël hebben bezit genomen van Kanaän, het beloofde land, en zijn nu in Sichem bijeengekomen. Op deze plaats kiest de gemeenschap voor de uitdaging om JHWH als zijn enige God te accepteren. Het hoofdstuk, waaruit de lezing van vandaag genomen is, laat op een indrukwekkende wijze zien hoe het verbond tussen JHWH en zijn volk tot stand komt. Na een samenvatting van de geschiedenis, volgen een zevental bevelen: vreest, dient, doe weg, dient, kies, doe weg, en buigt. Deze bevelen drukken de uitdaging uit om andere goden te verlaten, en hen niet langer te dienen, maar ook om JHWH niet te verlaten en Hem alleen te dienen.
Het volk antwoordt hierop dat zij JHWH willen dienen. Hem alleen. Sterker nog: zij willen niet alleen JHWH dienen, maar ook het verbond met Hem vernieuwen, en daaraan trouw blijven. Want trouw zijn aan het verbond betekent: leven. Maar verbreken: verwoesting en dood. Hierbij zal het boek van de Thora, de Pentateuch, hen begeleiden op hun weg door de geschiedenis. De hierin opgetekende voorschriften geven hen de richting aan.
Het volk heeft het land Kanaän, met de hulp van God, in bezit genomen. Zij hebben alles, en hebben verder niets nodig. En juist nu worden zij gevraagd om voor JHWH te kiezen, en Hem alleen te dienen. Zij worden gevraagd om een keuze te maken, een vrije keuze als vrije mensen, als mensen die vrij zijn en geen slaven.
“Deze taal stuit iemand tegen de borst …”, hoorden wij zojuist in het evangelie. “Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: Wilt ook gij soms weggaan?”
Jezus is in de synagoge van Kafarnaüm, en heeft daar met leiders een gesprek. Hij heeft zich in het hol van de leeuw gewaagd. Te midden van een joodse cultusplaats, spreekt Hij een taal die het bouwwerk van het traditionele denken op zijn grondvesten doet daveren. Zijn toehoorders kunnen het dan ook niet nalaten Jezus te onderbreken om hun protest te laten horen. En zijn eigen aanhangers? Wat is hun reactie? Zij vinden Jezus’ woorden ‘hard’. Het stuit hen tegen de borst. Niet zozeer in de zin van onverstaanbaar, maar veeleer in de betekenis van onaanvaardbaar, van aanstootgevend.
Niet alleen hen, maar ook de twaalf stelt Jezus nadrukkelijk voor de keuze: wilt ook gij niet heengaan? Is hun volgen een waarachtig besluit gebleven, of is hun discipelschap eigenlijk niet meer dan het blijven bij een vroeger besluit, dat men om welke reden dan ook niet wil of durft herroepen? Wilt ook gij niet heengaan? Het geloof is en moet een vrije keuze blijven, een vrije beslissing. Het mag niet worden tot een onaantastbaar bezit, een vanzelfsprekendheid. Het moet altijd opnieuw gevonden, gekregen worden, altijd weer beleefd worden, en in concrete daden worden omgezet, in woorden en daden van naastenliefde. Wilt ook gij niet heengaan?
Maar met het antwoord van Petrus - “Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven” - is het verhaal nog niet ten einde toe verteld. Want Petrus is nog niet uitgesproken of Jezus antwoordt met: ikzelf heb jullie allen uitgekozen, en toch is een van jullie een duivel. Bij de kleine, gereduceerde groep van de twaalf heeft ook een verrader zijn thuis gevonden. Langs deze wijze worden de lezers - wij dus! - in een crisis gebracht, een spiegel voorgehouden: welke positie willen wij hier innemen? Gaan wij mee met de meerderheid, met het volk, met de leerlingen onder het volk, of misschien wel met de twaalf? Welke positie willen wij hier innemen? Welke keuzes zullen wij hier maken? … Wilt ook gij niet heengaan?
In de lezingen van vandaag worden de stammen van Israël, alsook de twaalf, uitgenodigd om een keuze te maken: om als vrije mensen wel of niet voor God te kiezen. Via hen worden ook wij voor deze keuze geteld. Wat zal ons antwoord, als vrije mensen, hierop zijn? Kiezen wij voor wel, of kiezen wij veeleer voor niet?
In Afghanistan beweren de Taliban dat zij nu veranderd zijn, en een gematigde koers varen. Is dit een pr-stunt, of oprecht? … De toekomst mag dat gaan uitwijzen.
1e lezing: Jozua 24, 1-2a. 15-17. 18b; 2e lezing: Efeziërs 5, 21-32: evangelie: Johannes 6, 60-69
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zeiden velen van Jezus’ leerlingen: ‘Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?’ Maar Jezus, die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hun: ‘Neemt gij daar aanstoot aan? Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was…? Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. Maar er zijn er onder u, die geen geloof hebben.’ - Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie Hem zouden overleveren -. Hij voegde er een toe: ‘Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij kan komen, als het hem niet door de Vader gegeven is.’ Ten gevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: ‘Wilt ook gij soms weggaan?’ Simon Petrus antwoordde Hem: ‘Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.’