“Ik wil vanavond met u spreken over de noodzaak om de temperatuur in onze politiek te verlagen.” Met deze woorden begon afgelopen weekend de Amerikaanse president zijn toespraak na de mislukte aanslag op Donald Trump. “En om te onthouden dat we, als we het oneens zijn, geen vijanden zijn, maar buren, collega’s, burgers en - het allerbelangrijkste - mede-Amerikanen. We moeten samenwerken.” De verdeeldheid in de samenleving is groot, heel groot. Niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook hier in Europa, hier in Nederland. Door politieke en religieuze polarisatie groeien de spanningen binnen de maatschappij. Grote groepen mensen staan vijandig tegenover elkaar. Tegenstellingen en meningsverschillen lijken onoverbrugbaar. Ook in de landelijke politiek. Hiervan waren we onlangs, tijdens een debat in de Tweede Kamer, nog getuige van.
“Wee de herders, door wie de schapen van mijn kudde omkomen en verloren lopen”, hoorden wij zojuist God in de eerste lezing zeggen. De lezing van vandaag maakt deel uit van een reeks aanklachten van de profeet Jeremia tegen het koningshuis van Jeruzalem. Een reeks aanklachten tegen koningen die Gods geboden niet in praktijk brengen, die andere goden achternalopen, en die hulp zoeken bij buitenlandse mogendheden en niet bij God. Het gevolg hiervan is: ballingschap. Het land wordt door een vreemde mogendheid veroverd, koning en volk naar Babel weggevoerd. Dit alles is niet zozeer de schuld van de militaire overmacht van Babel, maar veeleer van de leidende klasse van Israël. “Wee de herders, door wie de schapen van mijn kudde omkomen en verloren lopen.”
In de Bijbel worden koningen en leiders van Israël vaak met herders vergeleken. “Daarom”, aldus God tot de koningen en andere herders, “door uw schuld zijn mijn schapen verloren gelopen en uiteengedreven; ge hebt er niet op gelet.” Omdat de herders, de leiders van Israël, zich niet van hun taak hebben gekweten, niet het goede voorbeeld hebben gegeven, zodat de kudde verloren is gelopen, zal God nu zelf de herderstaak op zich nemen en de schapen weer bijeenbrengen.
Jezus, aldus het evangelie, “voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder.” De apostelen brengen aan Jezus verslag uit over alles wat zij, tijdens hun zendingstocht, hebben gedaan en onderwezen. “Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats”, antwoordt Jezus hun, “om alleen te zijn en rust daar wat uit.” Want daar waar Jezus is, is het een komen en gaan van mensen. Tijd om zelfs een eenvoudige maaltijd te gebruiken, is er niet.
Om eenzaamheid en rust te vinden, vertrekken zij per schip naar een eenzame plaats, aan de overkant van het Meer van Galilea. Maar het vertrek van Jezus en de twaalf wordt opgemerkt. Merkwaardig hierbij is dat de menigte de grotere afstand langs de kust te voet eerder aflegt, dan Jezus en de zijnen de kortere afstand over het water in hun bootje. Nu het doel van de tocht over het meer niet bereikt is, rijst de vraag: wat nu? Varen ze verder naar een andere plek, waar het niet zwart van de mensen ziet? Dat had meer voor de hand gelegen, maar het gebeurd niet. Wanneer Jezus de mensen bij het uitstappen ziet, schiet hem - zo deelt ons de verteller mee - een metafoor te binnen die in het Oude Testament regelmatig voorkomt: “zij waren als schapen zonder herder.” Hierdoor gemotiveerd doet Jezus wat hij altijd doet wanneer hij met een groep mensen wordt geconfronteerd: hij spreekt hen toe.
Als herder begint Jezus te onderrichten. Hij komt tegemoet aan al die mensen die hongerig zijn naar het woord van God. Waarover Jezus onderricht, is niet bekend. Daarover lezen we niets, tenzij we ons herinneren aan wat Marcus al eerder schreef, namelijk: dat het onderricht van Jezus niet louter een kwestie van woorden is, maar ook en bovenal een kwestie van daden, van concrete daden van naastenliefde.
De herder: een voorganger, een leider, die zorg draagt voor zijn kudde, zijn schapen de goede weg wijst. Niet vreemd eigenlijk dat in het Oude Testament ook koningen vaak met ‘herders’ worden vergeleken, juist om aan te geven hoe het koningschap uitgeoefend moet worden: zoals een herder zijn kudde hoedt. Alleen, herder-zijn wil ook zeggen: voorbeeld-zijn, het hebben van een voorbeeldfunctie, zelf het goede voorbeeld geven.
Niet alleen toen, maar ook nu vandaag de dag. Ook wij worden, binnen het concrete leven van iedere dag uitgenodigd om binnen de eigen context herder te zijn, een voorbeeldfunctie voor onze eigen omgeving te zijn. We worden uitgenodigd om de temperatuur in onze politiek en samenleving te verlagen, om te onthouden dat we - als we het oneens zijn - geen vijanden zijn, maar buren, collega’s, burgers en - het allerbelangrijkste - medemensen. Geven wij gehoor aan deze roepstem? Voelen wij ons hiertoe uitgenodigd? Of geldt dit verzoek, deze voorbeeldfunctie veeleer voor koningen, politici, of andere presidentskandidaten? Wat zal ons antwoord hierop zijn? Amen.
1e lezing: Jeremia 23, 1-6; 2e
lezing: Efeziërs 2, 13-18; evangelie: Marcus 6, 30-347-13
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd voegden de apostelen zich bij Jezus voegden, brachten zij Hem verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden. Daarop sprak hij tot hen: ‘Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit.’ Want wegens de talrijke gaande en komende mensen hadden zij zelfs geen tijd om te eten. Zij vertrokken dus in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn. Maar velen zagen hen gaan en begrepen waar Hij heenging; uit al de steden kwamen mensen te voet daarheen en waren er nog eerder dan zij. Toen Jezus aan land ging, zag Hij dan ook een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder, en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.