Broeders en zusters, in mijn inleidende woorden gaf ik al aan dat de Bijbel op twee belangrijke pilaren rust: recht en onrecht. Maar die horen eigenlijk bij elkaar. In de kern van de zaak gaat het om recht of rechtvaardigheid en barmhartigheid. Als er recht wordt gedaan, is dat per definitie barmhartig. Vanaf het eerste Bijbelboek van de Thora, in de boeken van de profeten en in de wijsheidsliteratuur draait het voortdurend om recht en het gevecht als dat niet geschiedt, dus om onrecht. God zelf voelt zich vele malen onrechtvaardig behandeld door de mens. Maar daar zit nog niet zijn grootste pijn. Gods’ pijn, en in het Oude Testament heeft het de uitingsvormen van wraak, toorn, boosheid jaloezie en meer van dit soort woorden, die voortkomen uit intens verdriet, uit diepe pijn. God voelt als het ware dolksteken in zijn wezen gedrukt als Hij ervaart, dat het zijn grote trots - de kroon van zijn schepping - de mens zijn medemens onrecht aandoet. Dan gaan alle sluizen open en komt de gramschap naar buiten. Zo heftig kan het zijn dat de profeten het soms niet durven te verwoorden, omdat zij Godsdienaar zijn. Maar tegelijk voelen zij een enorme loyaliteit naar hun volk, aan wie ze Gods’ gramschap moeten overbrengen. Die gramschap hoort niet bij God. Bij God hoort een onbeperkte barmhartigheid en wij, de mensen, weten die te breken door onrecht aan te doen aan zijn meest geliefde, zonder onderscheid des persoon. Het allerbelangrijkste wat Hij kan doen om de mens echt te begrijpen, is zelf naar de aarde gaan in de gestalte van zijn Zoon, één en al barmhartigheid.
Het komt er zo mooi uit in het Evangelie van deze zondag. Volstrekt tegen de logica in gebruikt Jezus deze parabel om terug te gaan naar de kernboodschap van zijn Vader: gerechtigheid die zich uit in barmhartigheid. Jezus laat ons zien hoe de jaloerse mens daar weer tegen ingaat en helaas weer blind blijkt te zijn voor die genoemde goddelijke barmhartigheid. De mens vindt, dat hij recht heeft op meer als hij meer uren heeft gedraaid. Of je nu 11 uren of één uur hebt gewerkt; het maakt niet uit. In deze parabel laat Jezus naar voren komen dat elk mens recht heeft op hetzelfde recht: dezelfde gerechtigheid. Natuurlijk is de man van het eerste uur meer vermoeid en komt hij bezweet thuis. De man van het elfde uur krijgt dezelfde denarie en dat is genoeg om er één dag met een gezin van te kunnen leven. Het is dezelfde zilverling waarvan er maar dertig nodig waren om het goddelijk leven te verkwanselen. Ziet u het: in de ogen van de mens was een mens maar dertig denariën waard. Eén denarie is een goed dagloon dat nu ± € 50 euro zou zijn. Er zijn vandaag de dag mensen aan de onderkant van de samenleving die daar een week boodschappen van moeten doen. Maar is in dit geval Gods’ zoon niet meer waard dan 30 x € 50, oftewel € 1.500?
En is er nu iets veranderd? Prinsjesdag en de opening van het nieuwe parlementaire jaar laten ons zien, dat er weinig tot niets is veranderd. Tijdens de algemene beschouwingen hebben de broeders van het eerste uur er 2 miljard bijgekregen. Zij doen het zo goed voor de samenleving. U weet wel: dat zijn de bedrijven die het toch al goed doen en toch al zo weinig belasting betalen. Zij vormen een klein elitekorps dat gekoesterd moet worden. Men weet niet eens of dat bedrag nodig is, maar voor het geval: het ligt reeds onder het matras van het kabinet. Bijna 18% van de bevolking haalt het eind van de maand niet en loopt de hele stad door voor koopjes en de wandeling eindigt bij de voedselbank. De huren van deze mensen zijn schandalig omhoog gegaan bij een minister die zegt: ‘ik doe niets aan de huurstijging, maar ik voorzie wel in een regeling’. Deze mensen verdrinken al in regelingen. Daar wil ik iets tegenover zetten. Niets op deze aarde heeft een goddelijke statuur, maar - en dat is een grote maar - alles heeft wel een goddelijke vonk meegekregen. Daardoor kan er een sacraliteit, een heiligheid vanuit gaan die net het verschil maakt. In die heiligheid wordt juist het volle licht geworpen op de mensen aan de onderkant van de samenleving. In dat licht kan, en ik citeer onze premier er ‘genade en mildheid zijn’. Jammer, want die wordt niet getoond. In het huidige bestel ligt deze verantwoordelijkheid bij een minister die ons weg zet als aso’s en de genade en mildheid die onze armen nodig hebben scoort. Het is jammer, dat het publieke debat zich niet meer laat inspireren door Bijbelse verhalen, ook al spelen christelijke waarden een rol. Het gebed voor onze leiders wordt nog wel gevraagd, maar wie hoort het. Het debat is verspeend van inspiratie en spiritueel gedachtegoed, en dat is echt een verschraling. Had minister Hoekstra het evangelie van vanmorgen maar gelezen voordat hij zijn toespraak voor de kamer hield, dan zou - zoals Jezus het in zijn parabel uitlegt - er voor ieder evenveel zijn geweest. Wat of je nu 10 of 1 uur werkt? Het gaat niet om de geldelijke beloning; het gaat erom of je recht wordt gedaan. Of het je wordt gegund tot je recht te komen. Dat is de essentie van het verhaal. Daar creëren we ruimte. Eén vrouw heeft het afgelopen week in Nederland goed begrepen. Zij zag op Lesbos kinderen op het beton liggen. Zij zei drie woorden: ‘Het is genoeg. Ik heb ook kinderen, maar voel me ook moeder van alle kinderen’. Ze begon een inzameling van slaapzakken en had er in een paar dagen 15.000 stuks. En weer moest het over geld gaan: dat had ze beter kunnen inzamelen. Dit was een vrouw van het eerste uur, die de mensen van het elfde uur recht wil verschaffen: het zij zo. En nog even over die wijngaard, deze brengt wijn voort. Wie de druiven geplukt heeft, bepaalt niet de kwaliteit. Dat gaat op in de massa. Het resultaat geldt. Het is niet te traceren wie de beste druiven heeft geplukt. Allen zouden moeten mogen genieten van het resultaat. Het zij zo.
1e lezing: Jesaja 55, 6-9; 2e lezing: Filippenzen 1, 20c-24. 27a; evangelie: Matteüs 20, 1-16a
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd vertelde Jezus aan zijn leerlingen de volgende gelijkenis: ‘Met het Rijk der hemelen is het als met een landeigenaar die vroeg in de morgen uitging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij werd het met de arbeiders eens voor een denarie per dag en stuurde ze naar zijn wijngaard. Rond het derde uur ging hij er weer op uit en zag nog anderen werkloos op de markt staan tot wie hij zei: Gaat ook naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. En zij gingen. Rond het elfde uur ging hij opnieuw uit en vond er weer anderen staan. Hij zei tot hen: Wat staat ge heel de dag werkloos? Ze antwoordden hem: Niemand heeft ons gehuurd. Daarop zei hij tot hen: Gaat ook gij naar mijn wijngaard. Bij het vallen van de avond sprak de eigenaar van de wijngaard tot zijn rentmeester: Roep de arbeiders en betaal hun uit, te beginnen met de laatsten en zo tot de eersten. Toen de arbeiders van het elfde uur kwamen, kregen zij elk een denarie; toen nu ook de eersten kwamen, meenden dezen dat zij meer zouden krijgen, maar ook zij kregen ieder de overeengekomen denarie. Ze namen hem wel aan, maar begonnen tegen de landeigenaar te morren en zeiden: Dezen hier, die het laatst gekomen zijn, hebben maar een uur gewerkt en gij stelt ze gelijk met ons die de last van de dag en de brandende hitte hebben gedragen. Maar hij antwoordde een van hen: Vriend, ik doe u toch geen onrecht? Zijt gij niet met mij overeengekomen voor een denarie? Neem wat u toekomt en ga heen. Mag ik soms met het mijne niet doen wat ik verkies of zijt ge kwaad, omdat ik goed ben? Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.’