Broeders en zusters. De stukje evangelie dat we zojuist gehoord hebben, vertelt Marcus aan zijn gemeente een voorval uit het leven van Jezus. Het is een lesje dat Jezus zijn leer-\lingen geeft, ruim 2000 jaar geleden. En dat is blijkbaar nog steeds relevant tot nu toe. Twee volwassen mannen, Jakobus en Johannes, komen bij Jezus met de vraag of zij beide ieder op een goed postje mogen rekenen straks in zijn Koninkrijk. Deze vraag toont aan hoe ze hardleers waren. Want het drong hen toch niet door, waar Jezus al dikwijls over spraak. En Jezus antwoordt geen nee op die vraag; wel, als je dat wilt doen, doe dan maar niet omwille van je eigen voordeel: het verwerven van macht, het verkrijgen van verlangde functie of positie, waaruit je anderen kunt dwingen, enz. Of je een leidende rol speelt of niet, of je wat te zeggen hebt, buit je medemens nooit uit. Welke plaats je in de gemeenschap ook inneemt, gebruikt dat maar om anderen te dienen en te helpen, om gelukkig te maken.
De eerzucht als der zonen van Zebedeus zijn we echter niet helemaal vreemd. Van jongs af aan hebben we leren vragen. Toen we nog klein waren vroegen we alles wat je nodig hebben. In ons gesloten abdijleven als trappist is het niet anders. Sterker nog, het moet zo zijn. Anders ben je niet gehoorzaam aan de regel en niet nederig. Je moet alles zeggen wat je ook nodig hebt. En dat is niet altijd gemakkelijk. In dagelijks realiteit is het niet vreemd als men gaat hengelen naar bepaalde positie. Men wordt er vaak steeds slimmer in om positie te behouden of te verbeteren, of zelfs uit te breiden. Soms laat men het niet merken dat het er om gaat. Of misschien weet men niet eens waar het om vraagt, zoals de zonen van Zebedeus.
De leerlingen leven ondanks de lijden-voorspeling van Jezus, in de verwachting dat Jezus heel spoedig het Rijk zal oprichten omdat Jeruzalem nabij is. Daardoor wordt het verzoek van Jakobus en Johannes begrijpelijk. Zij nemen het geschikte moment om hun wens naar voren te brengen, zodat niemand hun voor zal zijn. Wat zij eigenlijk vragen betekent macht en eer tegelijk. Zij willen graag mee regeren in het Rijk, waarvan ze de verkeerde voorstelling hebben. opmerkelijk genoeg dat Jezus op zich hun verzoek niet afwijst, terwijl de andere leerlingen boos worden. Zij willen ook een goed plekje krijgen. Jezus verwijt hen namelijk omdat ze niet inzien, dat dit te krijgen is alleen door het dienen, door het lijden. Kunt gij de kelk drinken die ik drink, zegt Jezus.
De grootheid van iemand openbaart zich volgens Jezus in het dienen. Daaraan zal men ook de kerk van Jezus herkennen. Een kerk die niet dient, dient tot niets! Dat de mens vooruit wil komen naar hogere positie is die drang hem aangeboren. De mens is een onverzadigbaar wezen. Daarom deze behoefte moet onder control houden. De groten der aarde maken misbruik van hun macht; die als heersers over de volkeren regeren met ijzeren vuist, zegt Jezus. De gevolgen van zulke mentaliteit zijn herkenbaar tot de dag vandaag: oorlog met alle gevolgen van dien. De een verdrukt de ander. De zwakten en kleinsten zijn in deze onbarmhartige strijd nog steeds het slachtoffer. Wij, christenen, mogen deze macht alleen gebruiken om anderen te dienen. Meer niet. Zo bevrijden we onszelf van angst en zorg. En zo doende geven we iedereen de ruimte om menswaardig te leven. Amen.
1e
lezing: Jes. 53, 10-11; 2e lezing: Hebr. 4, 14-16; evangelie: Marcus 10, 35-45
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen kwamen de zonen van Zebedeus, Jakobus en Johannes naar Jezus toe en zeiden: ‘Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.’ Hij antwoordde hun: ‘Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?’ Zij zeiden Hem: ‘Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter - en de ander aan uw linkerhand moge zitten.’ Maar Jezus zei hun: ‘Ge weet niet wat ge vraagt. Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Ik gedoopt wordt?’ Zij antwoordden Hem: ‘Ja, dat kunnen wij.’ ‘Inderdaad’ gaf Jezus toe, ‘de beker die Ik drink, zult gij drinken, en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden; maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter - of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.’ Toen de tien anderen dit hoorden, werden ze kwaad op Jakobus en Johannes. Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: ‘Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.’