“Bemin uw vijand”. Sommige bijbelwetenschappers beweren dat dit het enige woord van Jezus is dat absoluut eigen is aan zijn leer, omdat hieruit blijkt dat Jezus de Wet en Profeten niet afbreekt maar ze vervult. Bij deze opdracht van Jezus aan zijn leerlingen, die ons bijna onmogelijk lijkt kwamen bij mij de woorden in herinnering die ik enkele jaren geleden In het boekje ‘Een Jihad van liefde’ las: “Zoek vrede en vergeving in plaats van woede en wraak”. Mohamed El Bachari, een jonge Marokkaanse Belg en overtuigd moslim, verloor op 22 maart 2016 bij de terreuraanslag in het metrostation Maelbeek te Brussel zijn even jonge vrouw en moeder van een pas geboren kind. Zelf was hij die dag dienstdoende metroconducteur en was hij getuige van de dramatische gevolgen van deze gruwelijke bomaanslag. Pas ’s avonds vernam hij dat zijn geliefde bij de dodelijke slachtoffers was. Eind december ontroerde hij miljoenen kijkers van de VRT door zijn sobere maar indringende verhaal over dit verlies. Als eerbetoon aan zijn vrouw boog Mohammed op moedige wijze het verschrikkelijke leed dat hem was aangedaan om in een boodschap van liefde en medemenselijkheid. Het werd het meest bekeken filmpje ooit op de VRT vertoond.
Wanneer we de geschiedenis van oorlog, volkerenmoord, terechtstellingen en geweldpleging overlopen zullen we telkens zo’n mensen ontdekken, van welke gezindte ook, die de ondergane gruwelijke misdaden veroordelen en tegelijk ook de haat en wraakgevoelens tegenover de concrete dader omkeren in vergeving en verzoening. De pas overleden bisschop Desmond Tutu is daarbij het een sprekende voorbeeld. Wanneer Jezus na de zaligsprekingen tot zijn leerlingen zegt: ‘Bemin uw vijand’ lijkt het vanuit deze uitzonderlijke voorbeelden toch mogelijk. Niettemin blijft het hoe dan ook een onmogelijk opdracht uw vijand zomaar lief te hebben. Want wie van ons kan lief blijven tegenover iemand die het bloed van onder onze nagels uitzuigt. Die er het plezier in vindt om je zomaar en zonder enige reden te pesten, en overal waar je hem of haar tegenkomt te stalken. Dit zijn echt geen buitenaardse toestanden want dit gebeurt elke dag: de pesterijen op school of het grensoverschrijdend gedrag in de zaken- en sportwereld. Maar ook in de wijk, in de familie of het gezin ontstaan subtiele pesterijen die tot vijandschap leiden en mensen voor altijd uit elkaar halen.
Hoe hard en moeilijk het ook in onze oren mag klinken en hoe zwaar ik gekwetst, gepijnigd, omver geduwd en blijvend getekend ben, ook mijn vijand is voor Jezus een kind van dezelfde Vader. En daarmee ook mijn broer of zuster. Beminnen of liefde betonen betekent daarmee geenszins alles goedpraten, altijd akkoord gaan, steeds naar de mond praten. Als je weet dat je broer een drugsdealer is die onschuldige levens in gevaar brengt, dan is het zelfs je plicht hem te bestrijden en wel uit liefde voor hem. Ook de kastijdende God is een liefdevolle God, net zoals ouders heftig kunnen ingaan tegen hun kinderen en hen bestraffen, zonder daarmee hun kinderen minder lief te hebben. Als God de zon laat opgaan over goeden en slechten wil dit niet zeggen dat Hij akkoord gaat met slechtheid en onrecht maar wel dat ook de onrechtvaardige zijn kind is en dit ook altijd zal blijven én dat Hij in zijn liefde ook hem de levensnoodzakelijke gaven schenkt.
‘Heb uw vijand lief.’ Terecht vinden veel mensen dat beminnen of liefde betonen moeilijk het voorwerp kan zijn van een gebod. Als er iets is dat je onmogelijk aan iemand kunt opleggen, dan is het toch wel de liefde. Inderdaad, maar ‘liefde’ heeft twee verschillende betekenissen, ze kent twee gelaagdheden. Er is de sympathie, de vriendschap, de verliefdheid en zelfs de seksuele liefde die niemand je oplegt want deze liefde wordt spontaan gewekt door de aantrekkingskracht van de ander. Je voelt je aangetrokken door deze en je zou hem of haar meteen willen opeten. Je wordt smoorverliefd en in die smoor, in die mist ziet je niets anders dan die ene. Naastenliefde daarentegen, een liefde die zichzelf vergeet, berust niet op een plots gevoel dat machtiger is dan jezelf maar op een bewuste keuze tot goedheid tegenover de ander. Van die ander gaat er een appel uit naar jou. Zo begint een man en een vrouw meestal hun samenleven op basis van spontane sympathie. Om echter in goede en kwade dagen, in armoede en rijkdom, in ziekte en gezondheid daaraan trouw te blijven en samen daarin stand te houden moet deze verliefdheid verrijkt worden door goedheid. Verliefdheid is geen gebod, trouw aan het gegeven woord is dat wel. En zo ook de zelf vergeten liefde tot de vijand.
Zo heeft het gebod van de liefde voor de vijand niet de gevoelens van sympathie op het oog. Het getuigt juist van een veel grotere liefde wanneer je goeddoet aan iemand die men niet sympathiek vindt of aan iemand die voor jou geen genegenheid kan opbrengen, dan wanneer je goed bent voor iemand waarmee het ontzettend goed klikt. Dat doen ook de zondaars, zegt Jezus iets verder in zijn betoog ( Lc 6,32-33). De diepste grond van dit ‘nieuwe’ en deze tegendraadse liefde behoort niet tot onze menselijke geaardheid maar ligt ingebed in de scheppingsrelatie. Want élke mens is geschapen naar het beeld van God en elke mens is daarmee geroepen om op Hem te gelijken. Dat betekent dat ieder mens tegelijk ook geroepen is om in ieder ander Gods beeld te zien. Benedictus drukt dit mooi uit in zijn Regel waar hij schrijft ‘dat elke gast die onverwacht aanklopt, ontvangen moet worden als Christus zelf. Eens zal Hij zeggen: ‘Ik kwam als gaste en gij hebt Mij opgenomen” (RB 53,1). God draagt me op om ook werkelijk naar zijn beeld te leven door te beminnen zoals Hij bemint. “Wees barmhartig”, zegt Jezus letterlijk “zoals jullie Vader barmhartig is” (Lc 6,36). Hij zegt daarmee om altijd voor de liefde te kiezen, tegenover wie dan ook. Zelfs tegenover degene die profiteert van je liefde of die je liefde opeist als iets vanzelfsprekend, iets dood normaals of als een verschuldigde verplichting.
Er zullen ongetwijfeld heel veel diepgelovige mensen bestaan die – ondanks alle goede bedoelingen – niet bij machte zijn tot een dergelijke liefde. Mensen die zelfs lijden onder deze onmacht. Misschien horen ook wij bij deze mensen. Dan mogen we ons troosten met de gedachte dat Jezus ons een ideaal, een streefdoel voorhoudt waarop onze liefde altijd gericht moet blijven. En dat wij dit streefdoel nooit uit het oog mogen verliezen. Zoals een bergbeklimmer zich altijd moet richten op de top van de berg, Zelfs wanneer hij die top tijdelijk niet ziet. Op deze tocht met de goddelijke liefde als streefdoel zijn sommigen al heel ver gevorderd, anderen volgen op afstand, en nog anderen zijn pas begonnen aan deze weg.
Laat ons in ieder, in vriend en in vijand, Gods gelaat zien. Een gelaat waarover een sluier hangt die wij met heel veel liefde een beetje kunnen optillen zodat wij de mens zien en niet langer zijn misstappen. En laten wij tegelijk ook eerbied en respect tonen voor hen die er niét in slagen op deze weg vooruitgang te maken.
1e lezing: 1 Samuël 26, 2.7-9. 12-13. 22-23; 2e lezing: 1Kor. 15. 45-49; evangelie: Lucas 6, 27-38
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Tot u die naar Mij luistert zeg Ik: Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten, zegent hen die u vervloeken en bidt voor hen die u mishandelen. Als iemand u op de ene wang slaat, keert hem ook de andere toe; en als iemand uw bovenkleed van u afneemt, belet hem niet ook uw onderkleed te nemen. Geeft aan ieder die u iets vraagt, en als iemand wegneemt wat u toebehoort, eist het niet terug. Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij het hun doen. Als gij bemint wie u beminnen wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben. Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook. Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars lenen aan zondaars met de bedoeling evenveel terug te krijgen. Neen, bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet, dan zult ge niet geoordeeld worden; veroordeeld niet, dat zult ge niet veroordeeld worden; spreekt vrij en ge zult vrijgesproken worden. Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat zal men u in de schoot storten. De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken.’