Twee bijbelse figuren, broeders, kunnen ons behulpzaam zijn om ons voor te bereiden op Kerstmis. Zowel Koning David als Maria van Nazareth houden ons vandaag als het ware een spiegel voor.
Koning David, hij had het gemaakt: van schaapherder heeft hij het toch maar tot koning gebracht! Zijn volk woont veilig en zijn vijanden houden zich koest. Er is algemene welstand in het land en zijn koninklijke residentie mag gezien worden. David is bovendien een vroom man.
In het boek van Jezus Sirach lezen we over hem: “Bij al zijn daden prees David de Heer, de Allerhoogste.. met heel zijn hart bezong hij zijn maker…” (Sir.47,8). Omdat David een vroom man is ziet hij met deernis dat de ark van God nog altijd onder een tent stond. Dat is toch God én mij onwaardig! Hij zal voor zijn God een tempel bouwen en die moet nog mooier zijn dan zijn eigen paleis. Hij raadpleegt de profeet Nathan en die gaat onmiddellijk akkoord. “Doe gerust wat u van plan bent….. de Heer staat u bij”. Maar na een nachtje slapen kwam hij tot een ander inzicht. Misschien zijn de plannen van de koning toch niet zo onschuldig. Misschien wil hij, door een huis voor God te bouwen, toch vooral zijn eigen koningschap versterken: het een religieus, goddelijk karakter geven. De kritiek die God bij monde van de profeet aan David laat horen liegt er dan ook niet om: “Wil jij voor mij een huis bouwen om erin te wonen? Ik heb toch nooit in een huis gewoond vanaf de dag dat Ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid.. Al die tijd heb Ik met hen rondgetrokken in een tent…”. David moet begrijpen dat God zich niet laat opsluiten in een tempel. God wil het liefst dicht bij zijn mensen wonen en met hen in een tent meetrekken in de woestijn van deze wereld. David begrijpt het en ziet af van zijn plan. God wil niet wonen in een stenen huis, ook niet in een politiek systeem, zelfs niet in een religieus systeem. Bij het zien van de tempel in Jeruzalem, die dan toch later door Davids zoon Salomo gebouwd werd, zal Jezus zeggen: “Wat ge daar ziet, geen steen zal op de andere gelaten worden” (Lc.21,5.6). Dat zal ook ooit gelden – en het doet bijna pijn om het te zeggen – ja, dat zal ook gelden voor de grootse Sint Pieter in Rome, voor de prachtige Sint Jan in Den Bosch, en voor ons indrukwekkende klooster. God blijft de ongrijpbare, mensen krijgen geen vat op Hem.
Maar anderzijds blijft Hij de altijd en overal nabije, betrouwbare aanwezige, wiens naam luidt: “Ik zal er zijn voor u”, in alle ups en downs van het leven.
Maar, als God niet in een stenen huis wil wonen, waar dan wel? En zo komen wij bij Maria van Nazareth in het evangelie van vandaag. Kunstenaars zoals de Vlaamse primitieven hebben Maria bij de boodschap altijd voorgesteld, geknield op een bidstoel met de geopende bijbel voor zich. Zij willen zo laten zien dat Maria aan het bidden is, dat wil zeggen, zij is een en al stille ontvankelijkheid voor wat God haar in de H. Schrift en bij monde van de engel te zeggen heeft. In haar gebed maakt, of beter, is Maria ruimte voor God. God zoekt een woning onder de mensen. Hij heeft daarvoor aan haar gedacht. God heeft het eerste woord, een vraag, maar Hij laat aan Maria het laatste woord. Dat risico wil God lopen omdat hij altijd de vrijheid van de mens respecteert. God is hier de vragende partij. Sint Bernardus beschrijft heel mooi hoe hemel en aarde de adem inhouden, in spanning om wat Maria op Gods vraag zal antwoorden. Bernardus spoort Maria aan vlug het ja-woord te spreken: “Geef uw menselijk woord en ontvang het goddelijk Woord… Wat talmt gij nog? Waarvoor zijt gij bang? Sta op, haast u, doe open, sta op door uw geloof, Haast u in godsvrucht, doe open en spreek uw ‘ja-woord’…”. (4e toespraak over ‘De engel werd naar Maria gezonden’). En Maria zegt: “Ja, mij geschiede naar uw woord”. Wij moeten ons die boodschap van de engel en Maria’s antwoord niet voorstelen als een gesprek dat in enkele minuten klaar is. Nee, heel haar leven zal zij op beslissende momenten dit ‘ja- woord’ opnieuw moeten uitspreken om God de ruimte te geven waarin Hij kan handelen.
Broeders, Koning David en Maria van Nazareth laten ons zien waar God wel en niet wil wonen onder ons. God vraagt niet wat wij voor Hem kunnen doen, een tempel bouwen. Hij vraagt ons wat Hij mét ons kan doen. Nu is het veel gemakkelijker te zeggen: “Ik zal een huis bouwen voor God en het mag kosten wat het wil” dan te zeggen: “Ja, mij geschiede naar uw woord”. In het eerste geval doen wij iets voor God en weten wij waar wij aan toe zijn. God moet zich dan houden aan ónze beloften. In het tweede geval laten wij God iets doen in ons en met ons. Wij weten dan niet waar we aan toe zijn. Wij moeten ons dan houden en vasthouden aan Gods beloften. Hij is dan het enige houvast in ons leven. Wie een tempel bouwt stelt een godsdienstige daad. Wie zegt: “uw wil geschiede” vertrouwt zich aan God toe in geloof.
Telkens als wij in vrijheid en in geloof het Maria nazeggen: “Mij geschiede naar uw woord” wordt God een beetje meer in ons geboren, in ons eigen hart, in onze kerk, in onze wereld. Dan is het telkens weer opnieuw Kerstmis, wordt God opnieuw EMMANUEL, GOD MET ONS.
1e lezing: 2Sam. 7, 1-5. 8b-11. 16; 2e lezing: Rom. 16, 25-27; evangelie: Lucas 1, 26-38.
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978
Toen Elisabeth zes maanden zwanger was, werd de engel Gabriel van Godswege gezonden naar een stad in Galilea, Nazaret, tot een maagd die verloofd was met een man die Jozef heette, uit het huis van David; de naam van de maagd was Maria. Hij trad bij haar binnen en sprak: ‘Verheug u, Begenadigde, de Heer is met u!’ Zij schrok van dat woord en vroeg zich af, wat die groet toch wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: ‘Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.’ Maria echter sprak tot de engel: ‘Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?’ Hierop gaf de engel haar ten antwoord: ‘De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht heilig genoemd worden, Zoon van God. Weet, dat zelfs Elisabet, uw bloedverwante, in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen en, ofschoon zij onvruchtbaar heette, is zij nu in haar zesde maand; want voor God is niets onmogelijk.’ Nu zei Maria: ‘Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.’ En de engel ging van haar heen.