‘Nada te turbe, Laat niets je verontrusten’, zingt Teresa van Avila in een van haar prachtigste bladzijden, broeders en zusters. Het is meteen ook de kern van de wijsheid die Jezus ons deze zondag wil meegeven. Laat niets je verontrusten, want niets kan jou werkelijk schaden. Niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt.
Wij hoeven dus geen schild op te bouwen, wij hoeven geen verdedigingslinies op te zetten of ons schrap te zetten tegen alles wat op ons af komt. We mogen alle krampachtigheid laten varen en in alle rust vertrouwen dat God de Enige is die ertoe doet. Hijzelf is ons schild, Hij heeft de regie over ons leven, in Hem stellen wij ons vertrouwen.
Dat vertrouwen, dat geloof, is een baken om ons heen, een baken van licht dat ons omstraalt. Als gelovigen weten wij ons geborgen in een werkelijkheid die wij God oftewel liefde noemen. Die werkelijkheid is van een andere orde dan de dingen die ons omringen. Ze staat er niet los van, integendeel, maar ze tilt alles als het ware op. God tilt de ons omringende dingen op tot hun wezenlijke aard, Hij geeft ze hun eindelijke bestemming, Hij geeft er zin en richting aan.
In deze God, die alles en iedereen bewoont, kunnen wij ons vertrouwen stellen. In deze God kunnen wij geloven. Hij is met ons, zoals Hij met alles en iedereen is. Niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt.
Het gaat dus om de blik, broeders en zusters. Richten wij onze blik op de veelheid die ons omringt, dan verliezen wij inderdaad heel gemakkelijk het zicht op de eenvoud, op de Eenvoudige, de Ene. Dan komen we heel snel terecht in zoveel schoonheid die niet God is. We komen terecht in een maalstroom van heel veel dingen die belangrijk, interessant, rustgevend, prikkelend, fascinerend, prettig of nog veel meer, maar die niet God zijn. God is één en Hij is er altijd, ook als wij verloren lopen tussen het vele.
Wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Wij zijn namelijk een uniek geschapen individu, wij hebben het leven ontvangen uit Gods hand en Hij heeft tot ieder van ons gezegd: “Ik wil dat jij er bent.” De apostel Jakobus zei het ook al in de tweede lezing: “Uit vrije wil heeft Hij, God onze Vader, ons het leven geschonken.” Het loopt mis wanneer wij ons dat leven gaan toe-eigenen en gaan zeggen: “Ik leef.” Dan is het gevaar groot dat wij onze eigen koers gaan uitzetten, onze eigen plannen uitwerken, los van de God van wie wij alles gekregen hebben.
Wanneer die plannen uitgewerkt moeten worden, dan botsen wij onvermijdelijk vroeg of laat tegen anderen die ook hún plannen willen uitwerken. Onze eigen ruimte innemen betekent altijd andermans ruimte afnemen. Uit het binnenste, uit het hart van de mensen komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Ik wil me kost wat kost iets of iemand toe-eigenen, hebben, omdat ik heel diep in mijn binnenste voel dat het bij me past, dat het goed voor me is, dat het mijn bestemming is, of hoe je het ook wil formuleren. Steeds gaat het, zeker in onze tijd, over hebben. De duivel viert volop feest tegenwoordig. Al het kwaad dat Jezus opsomt woekert in onze tijd mateloos. Om maar één voorbeeld te noemen: door al dat hebben zijn we onze aarde in snel tempo aan het kapot maken, en hoe sneller het gaat, des te luider staan we tegen elkaar te roepen en te schelden over hoe het opgelost moet worden. We zouden er op den duur nog een moord voor begaan. Daar staan we echt niet ver meer vanaf. Onze eigen ruimte innemen betekent altijd andermans ruimte afnemen.
God wil niet dat wij hebben, God wil dat wij zijn. Hij wil dat wij in Hem zijn. Nada te turbe. Keer je blik naar binnen, niet naar buiten. Besef dat je van Hem uit geboren bent, dat je alles gekregen hebt. Waarom die drukte alsof alles van jezelf komt? Waarom die drukte? Het is binnen in ons, in ons hart, al druk genoeg: al die strevingen, verlangens, gedachten, wensen, dromen, plannen, vermoedens, constructies, indrukken, emoties, herinneringen, verdraaiingen, woorden, oordelen en ga zo maar door. Daar komen de echte problemen vandaan, wanneer we daar lucht aan blijven geven, wanneer we al die rommel blijven opstapelen.
Broeders en zusters, we mogen ons zalig en gelukkig prijzen om deze wereld die God ons gegeven heeft. Gelukkig is Hij er. Hij is degene die inderdaad gewoon is. Dat mag ons vredig en vertrouwvol stemmen, dat mag ons hoop geven. Hij is een baken om ons heen, Hij is onze diepste bron die wij nooit kunnen peilen, maar die wij steeds mogen vermoeden, waarop wij steeds mogen hopen en in wie wij steeds mogen geloven.
Zijn Zoon zelf, Jezus Christus, is het ons komen zeggen en tonen, in woord en daad. Hij was inderdaad Degene die geen enkele ruimte voor zichzelf innam, niets wou hebben voor zichzelf, maar er gewoon was. Wij daarentegen wilden heel veel voor onszelf hebben. Het resultaat is bekend: Hij werd genageld aan een kruis, omdat Hij ook zijn leven niet voor zichzelf heeft willen behouden. Zover ging zijn liefde. Zover gaat Gods liefde, nu nog steeds.
1e lezing: Deut. 4,1-2.6-8; 2e lezing: Jakobus 1,17-18.21b-22.27; evangelie: Marcus 7,1-8.14-15.21-23
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Eens kwamen de Farizeeën en enkele Schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Hem tezamen, en zagen dat sommige van zijn leerlingen met onreine, dat wil zeggen, ongewassen handen aten. De Farizeeën immers en al de Joden eten niet zonder zich eerst de handen te hebben gewassen met een handvol water, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen; komen ze van de markt, dan eten ze niet, voordat zij zich gereinigd hebben; zo zijn er nog vele andere dingen waaraan ze bij overlevering vasthouden: het afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk. Daarom stelden de Farizeeën en de Schriftgeleerden Hem de vraag: ‘Waarom gedragen uw leerlingen zich niet volgens de overlevering van de voorvaderen, maar eten zij met onreine handen?’ Hij antwoordde hun: ‘Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd! Zo staat er geschreven: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren. Gij laat het gebod van God varen en houdt vast aan de overlevering van mensen: kruiken en bekers afwassen en meer van dergelijke dingen doet ge. Daarop riep Hij het volk weer bij zich en sprak tot hen: ‘Luistert allen naar Mij en wilt verstaan: niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen, komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid. Al die slechte dingen komen uit het binnenste en bezoedelen de mens.’