Preek van 2 juni 2024

Preek van 2 juni 2024

Sacramentszondag

Velen onder ons zullen zich het voorjaar van 2020 herinneren toen de Kerk in volle coronapandemie de sacramenten achter gesloten deuren moest vieren. Dat betekende onder meer een zondagsmis zonder kerkgangers. Vrij vlug vond men virtuele alternatieven die invulling gaven aan de voelbare leemte. Achteraf gezien, bleek echter dat we hiermee niet in staat waren om het wezen van de H. Mis te kunnen vervangen. Een Kerk rond Jezus Christus wordt immers pas zichtbaar en voelbaar wanneer een gemeenschap van gelovigen Christus’ gedachtenis viert en zijn Lichaam ontvangt en tot zich neemt. Gelovigen – die in gemeenschap – tot Zijn gedachtenis – vieren. De kenmerken van het Hoogfeest dat we vandaag vieren.

Als een rode draad doorheen deze overweging heb ik daarom gekozen voor een vrij onschuldige maar belangrijke opmerking die de H. Benedictus in hoofdstuk 19 van de RB maakt over onze houding tijdens het Psalmgebed én bij elke liturgische viering. Deze luidt: “Verrichten wij ons gebed zó, dat ons hart overeenstemt met onze stem.” Vrij vertaald betekent dit dat ons innerlijk volledig betrokken zij op wat we uitspreken, zingen, op wat we zien, horen, ruiken én nuttigen. Laat ons eerlijk zijn, het omgekeerde gebeurt gemakkelijker. De sacramenten zijn ons overbekend en geven daardoor al te gemakkelijk een voorspelbare indruk. We zijn heel gemakkelijk afgeleid, denken aan zaken die belangrijker zijn en we niet mogen vergeten. Of het schiet ons plots te binnen dat we dit of dat vergeten zijn. Nochtans worden al onze zintuigen in taal en teken aangesproken. Verwijzend naar de opgestoken hostie tijdens de communie drukte de H. Augustinus het aldus uit: ‘Je ziet het ene, je gelooft het andere’. We zien met onze ogen en ons verstand. Het andere geloven, dat doen we met ons hart: de genade, het heil, de zegen, de vergeving, die we ontvangen. In één zin, we geloven met ons hart de Aanwezige die verborgen is. Ja, zo is Jezus ook aanwezig in die ene druppel water die de priester tijdens de offerande toevoegt aan de wijn. Hij spreekt dan – jammer genoeg in stilte – heel betekenisvolle woorden uit: ‘Water en wijn worden één, Gij deelt ons menszijn en neemt ons op in uw goddelijk leven”. Zowel het teken als het eenvoudig gebed bij dit teken zijn mij van jongs af aan als misdienaar heel dierbaar geweest. Ook al sprak de priester Latijn, het gebaar alleen sprak mij voldoende aan. Later zou riep dit teken bij mij Jezus’ menswording op die Paulus In zijn brief aan de Filippenzen aldus verwoordde: “Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich van zijn godheid ontdaan en heeft het bestaan van een slaaf op zich genomen’ (Fil 7,2). Jammer dat daarbij de voorafgaande zin zelden vermeld wordt En begrijpelijk maakt waarom Paulus deze hymne vermeldt. Hij schrijft: Die gezindheid moet onder u heersen welke Christus bezielde’. Toegepast op een sacrament betekent dit dat elke gelovige die bij de communie het sacrament van zijn Lichaam en Bloed ontvangt opgeroepen wordt om zich Christus’ gezindheid toe te eigenen. Dit gebeurt dan ook op hét hoogtepunt bij uitstek van de viering: Christus komt in de persoon van de priester naar ieder van ons persoonlijk en wij gaan op onze beurt naar Hem toe. Wij zien op naar de Hostie en we geloven de verborgen Christus. Bij dat hoogtepunt van de Eucharistie denk ik opnieuw aan woorden van de H. Augustinus die aangeven dat deze gave van Christus niet vrijblijvend is maar tegelijk een opgave, een opdracht wordt voor al wie de H. Hostie nuttigt. Hij zegt: Als ieder van ons het Lichaam van Christus is, dan is het in die Hostie dat ons eigen symbool op het altaar ligt. En het is ons eigen symbool ook dat ieder van ons ontvangt. Daarop antwoorden wij “Amen” en wij bevestigen daarmee wie wij zijn: een lidmaat van het Lichaam van Christus. En Augustinus eindigt met een beroemd geworden zin die je wel enkele malen goed moet herkauwen: “Ontvang wie je bent en wordt wie je ontvangt, Lichaam van Christus.”

Wanneer de priester ons straks na de zegen zal wegzenden dan is het Christus ons zendt om zijn gezindheid elke dag tot de onze te maken. Deze morgen hebben wij, de broeders, bij het begin van de Lauden gezongen wat deze opdracht heel concreet en actueel kan betekenen.

Als wij weer het brood gaan breken dat Gij, Heer, ons geeft,
leer ons dan met hém te delen die geen deel van leven heeft.
Als wij weer de kring gaan sluiten om wat Gij ons geeft,
leer ons dan om vast te houden wie geen hand in handen heeft.
Als wij weer de lofzang zingen om wat Gij ons geeft,
leer ons dan voor hém te roepen die geen stem meer over heeft.
Als wij zo de toekomst vieren die Gij, Heer, ons geeft:
leer ons dan vandaag te zorgen voor wie zelfs geen morgen heeft.”

1e lezing: Exodus 24, 3-8; 2e lezing: Hebr. 9, 11-15; evangelie: Marcus 14, 12-16. 22-26
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op de eerste dag van het feest van de ongedesemde broden, de dag waarop men het paaslam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Jezus: `Waar wilt U dat wij voorbereidingen gaan treffen voor het paasmaal?' Daarop stuurde Hij twee van zijn leerlingen eropuit met de opdracht: `Ga naar de stad. Daar zal jullie iemand tegemoet komen die een kruik water draagt. Volg hem, en zeg waar hij binnengaat tegen de heer des huizes: "De meester laat vragen: Waar is de kamer waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden?" Hij zal jullie een ruime bovenzaal wijzen, die ingericht is en op orde gebracht. Maak het daar voor ons klaar.' De leerlingen gingen weg en kwamen in de stad. Ze troffen het aan zoals Hij hun gezegd had, en ze maakten het paasmaal klaar. Tijdens de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun met de woorden: `Neem het, dit is mijn lichaam.' Ook nam Hij een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun die beker; ze dronken er allen uit. En Hij zei hun: `Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten. Ik verzeker jullie, Ik zal niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot de dag waarop Ik de nieuwe oogst zal drinken in het koninkrijk van God.'
Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.