‘Vreest niet,’ ‘weest niet bevreesd’. Dit waren vorige zondag Jezus’ geruststellende woorden tot zijn apostelen net vóór Hij ze uitzendt om in zijn voetspoor te treden. Wanneer zij op hun tocht Hem in alles navolgen kan hen niets overkomen want ze zijn in Gods ogen meer waard dan een zwerm mussen. Ook tot ieder van ons die de moeilijke weg van de navolging volgt zegt Jezus: ‘Vrees niet, want zelfs de haren van uw hoofd zijn geteld’. Heel het aardse leven van Jezus is immers één groot verhaal van opoffering en zelfgave. Een leven van dusdanige onthechting dat Hij eronder uit is gegaan. Maar in wie Hij was en in wat Hij deed wist Hij zich elk moment gedragen door zijn Vader. Hij wist dan ook maar al te goed wanneer Hij vandaag tot ons zegt: “Wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, neemt Mijn leven niet ernstig”. Want zijn kruis opnemen betekent sterven, dat is sterven aan zichzelf. In zijn boek ‘Navolging’ noemde Dietrich Bonhoeffer († 1945) dit de ‘kostbare’ genade. Dat is de totale toewijding aan Christus tot en met de prijs van je eigen leven, mocht die prijs van je gevraagd worden. Voor zo’n totale en radicale toewijding kennen we tot in de recente geschiedenis heel veel voorbeelden. Denken we maar aan Dietrich Bonhoeffer, aan Titus Brandsma, aan Maximiliaan Kolbe of aan de Oostenrijkse landbouwer Franz Jägerstätter die zich verzet hebben tegen het Nationaalsocialisme.
Goedkope genade daarentegen richt zich op het hebben van een goed gevoel over jezelf en over God. Goedkope genade, dat is, wanneer we al te vlug en te gemakkelijk zeggen dat we niet alle woorden van Jezus even letterlijk moeten opvatten. Want zolang Hij maar mild en vriendelijk naar mensen toegaat, zieken geneest en vergeving schenkt, hebben we dat goed gevoel. Maar dat kan plots helemaal omslaan wanneer Hij, zoals vandaag, zegt: “Wie zijn vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig en kan mijn leerling niet zijn.” Dat is immers een eis die regelrecht ingaat tegen wat ons zo dierbaar is en waaraan niet mag getornd worden: het gezinsleven, ons welzijn, ons eigen leven. En wanneer we er het evangelie van Lucas op nalezen klinken Jezus’ woorden nog radicaler: “Wie zijn ouders en zijn dierbaren, ja, zijn eigen leven niet haat, kan mijn leerling niet zijn” (Lc 14,26). Onbegrijpelijk toch, want deze eis druist n tegen het vijfde gebod uit de Wet waar staat: “Eer uw vader en uw moeder” (Ex 20,12 cf. Ef.6,2-3). Nota bene het eerste gebod uit de Decaloog waaraan God de belofte verbindt van een goed leven. Moeten we deze uitspraak dan niet beter relativeren?
In de Nachtwake van afgelopen week hoorden we daarrond een passende uitspraak van de bekende kerkleraar Origines (185 - 254) die luidt: ‘God liet de tegenstrijdigheden in de H. Schrift toe om te laten zien dat we ons niet tevreden moeten stellen met een letterlijke uitleg maar steeds de diepere betekenis moeten zoeken’. Dat betekent dat we Jezus’ bedoeling moeten zoeken niet vanuit ons eigen denkpatroon maar vanuit Jezus’ diepe bekommernis omwille van het Rijk Gods. En dan zien we dat Jezus in deze radicale eis het eerste en voornaamste gebod in al zijn radicale consequenties herhaalt een gebod dat geen compromissen duldt: ‘God bovenal beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel, met al uw krachten en met heel uw verstand (Dt 6,5). En geruisloos maakt Jezus vervolgens de verbinding tussen dit eerste en voornaamste gebod én het tweede dat daaraan gelijk is : ‘Bemin uw naaste als uzelf.” Hij past dit toe op de gastvrijheid die ook niet vertrekt vanuit het ik maar vanuit de Ander: “Wie je opneemt, neemt Mij op, en wie Mij opneemt neemt de Vader op”. Voor ons, monniken, roept dit spontaan de Regel van Benedictus op waarin hij schrijft dat wij elke gast die aankomt moet ontvangen als is het Christus. En daarmee baseert Benedictus zich op het criterium waarop wij - naar de woorden van Mattheüs - bij het laatste oordeel zullen beoordeeld worden. Niet om wat wij gedaan hebben, niet om onze mooie gebeden noch om het vervullen van onze zondagsplicht, maar wij zullen beoordeeld worden om wie we waren toen de vreemdeling aanklopte en onverwacht een beroep op ons deel (Mt 25, 35c). Want dat betekent je kruis opnemen, dat betekent sterven aan jezelf en het vreemde in die vreemdeling aanvaarden op het meest onverwachte en ongelegen moment van je drukke leven. Of, met de slotwoorden van Jezus voor Wie het zelfs volstaat om slechts een beker koud water te geven aan de kleinen. Want ook daarin gaat het om God boven alles te beminnen en krijgen voor God deze onschuldige daden van barmhartigheid een eeuwigheidswaarde.
1e lezing: 2Kon. 4, 8-11. 14-16a; 2e lezing: Romeinen 6, 3-4. 8-11; evangelie: Matteüs 10, 37-42
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen: ‘ Wie vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig; wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig. 38 En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig. 39 Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden. 40 Wie u opneemt, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt Hem op die mij gezonden heeft. 41 Wie een profeet opneemt, omdat het een profeet is, zal ook het loon van een profeet ontvangen; en wie een deugdzaam mens opneemt, omdat het een deugdzaam mens is, zal ook het loon van een deugdzame ontvangen. 42 En wie een van deze kleinen al was het maar een beker koud water geeft, omdat hij mijn leerling is, voorwaar, Ik zeg u: Zijn loon zal hem zeker niet ontgaan.’