“Het ontbreekt ons niet aan verhalen”, zei koning Willem-Alexander tijdens zijn Kersttoespraak, “maar het kost ons soms moeite om ernaar te luisteren en de mensen erachter te zien. Zelfs als we weten dat we het op één onderwerp absoluut nooit eens kunnen worden, moeten we blijven zoeken naar wat we wel met elkaar delen. Ook al liggen standpunten ver uit elkaar: we moeten blijven samenleven. Te midden van alle onzekerheid is ieder mens op zoek naar verbinding. Zelfs onder het dikste pantser leeft altijd het verlangen om samen met anderen aan een betere toekomst te werken. Misschien ligt daarin wel de kiem voor een gezamenlijk verhaal.” … De kiem voor een gezamenlijk verhaal?
“Sta op, laat het licht u beschijnen, Jeruzalem”, hoorden wij zojuist in de eerste lezing, “want de zon gaat over u op en de glorie van de Heer begint over u te schijnen.”
Het is donker in Israël. De zon van recht en gerechtigheid schijnt niet meer over de samenleving. Maar dan vindt er een kentering plaats, een ommekeer. Boven de stad Jeruzalem laat God de zon van barmhartigheid en gerechtigheid weer opgaan. Zijn licht, zijn heerlijkheid, laat hij over hen stralen. Hij wil weer opnieuw onder de mensen wonen. God wil weer onder zijn volk leven, en belooft hen voorspoed.
Nadrukkelijk wordt hier verwoordt dat deze belofte alle volkeren omvat, dus universeel is. En toch moet het in Israël verwezenlijkte recht, de andere volkeren tot voorbeeld zijn. Niet omdat Israël beter is dan de andere volkeren, maar omdat Gods’ barmhartigheid en rechtvaardigheid maatstaf is voor alles en iedereen. En dit moet zichtbaar gemaakt worden in het gedrag, in het doen en laten van zijn volk. Maar vooraleer dit kan geschieden, moet men zich eerst bekeren: de oude weg verlaten, en Gods weg inslaan. Eenvoudig zal het niet zijn. Maar misschien ligt hierin de kiem voor een gezamenlijk verhaal?
“Zo immers staat er geschreven bij de profeet”, aldus het evangelie, “en gij Bethlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman tevoorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël.”
Er komen wijzen aan. Magiërs, astrologen uit Babylonië, het Tweestromenland. Bezitters van een bijzondere kennis, speciaal met betrekking tot de loop der sterren, en zijn consequenties voor het wereldgebeuren. Een ster hebben de wijzen in het oosten gezien, een Koningster. En trekken nu op naar Jeruzalem, de koningsstad. De stad waar de beruchte en door de joden gehate koning Herodes leeft en regeert. Het nieuws over de geboorte van het voorspelde koningskind heeft Herodes zeker ‘ontsteld’. Hij had, uit angst dat ze hem van de troon zouden stoten, twee van zijn zonen ter dood gebracht, en nu staat hij op het punt om ook zijn oudste - Antipater - te laten executeren.
De vraag van de wijzen roept bij Herodes meer wakker dan alleen het spookbeeld van een politieke rivaal. In zijn vraag aan de hogepriesters en Schriftgeleerden, vraagt hij niet zozeer naar de geboorteplaats van de ‘koning der joden’, maar veeleer naar die van de Christus, de Messias. In hun antwoord reiken de godsdienstige leiders Herodes meer informatie aan, dan hij van hen gevraagd had. Met het mengcitaat uit het Oude Testament brengen zij naar voren dat Bethlehem, de stad van David, een rivaliserende positie zal innemen ten opzicht van het religieuze en politieke centrum Jeruzalem. Ook geven zij een beschrijving van de toekomstige heilsfiguur, namelijk: een leider die herder zal zijn over Israël, het volk van God, zoals David dat ook was geweest.
Stad en geboorteplaats zijn gevonden. De wijzen, die in het geheim bij Herodes zijn ontboden, gaan meteen op weg. Op weg naar het pasgeboren kind, de pasgeboren heilsfiguur. Misschien ligt ook hierin de kiem voor een gezamenlijk verhaal?
Verhalen. “Verhalen geven zin en betekenis aan ons leven”, aldus koning Willem-Alexander in zijn Kersttoespraak. “Door verhalen te vertellen en ernaar te luisteren, verbinden we ons met elkaar. Te midden van alle onzekerheid is ieder mens op zoek naar verbinding. Zelfs onder het dikste pantser leeft altijd het verlangen om samen met anderen aan een betere toekomst te werken.”
Zo roept Jesaja in de eerste lezing Jeruzalem op om Gods’ barmhartigheid en rechtvaardigheid in gedrag, in doen en laten, zichtbaar te maken. En in het evangelie dat de nieuwe heilsfiguur geen tiran is, maar veeleer een herder zal zijn over het volk van God. Net zoals koning David dat ook was geweest.
Verhalen geven zin, betekenis en richting aan ons leven … Maar, zo kunnen wij hier ons de vraag stellen, wat is eigenlijk ons verhaal? Wat is ons gezamenlijk verhaal? Welk verhaal zal men later over ons vertellen? Welke inbreng zullen wij hieraan leveren? … Of doen wij reeds op dit moment? De invloed en inbreng van ieder van ons zijn vaak groter en bepalender dan wij in eerste instantie denken. Misschien ligt hierin wel de kiem voor een gezamenlijk verhaal? … Voor ons verhaal? Amen.
1e lezing: Jesaja 60, 1-6; 2e lezing: Efeziërs 3, 2-3a.5-6; evangelie: Mattheüs 2, 1-12
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978
Toen Jezus te Betlehem in Juda geboren was ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.’ Toen koning Herodes dit hoorde, werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en Schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor, waar Christus moest geboren worden. Zij antwoorden hem: ‘Te Betlehem in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij, Betlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman te voorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël.’ Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en vroeg hun nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was. Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht: ‘Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar dat Kind en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij dan, opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.’ Na de koning aangehoord te hebben vertrokken zij. En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat zij boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan. Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde. Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neer vallend betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre. En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.