Het is heel jammer dat in het evangelie van deze zondag de reden werd weggelaten waarom Jezus een eenzame plaats zocht. Het beginvers luidt: “Toen Jezus dat hoorde …’. Wat Hij gehoord heeft blijkt uit de vorige hoofstukken van het Matteüs-evangelie. Hij werd met name in Galilea alles behalve goed onthaald. En zelfs in de synagoge van Nazareth, zijn vaderstad, nemen zijn stadsgenoten aanstoot aan zijn onderricht en voelt Hij zich een vreemde. En als dat nog niet genoeg is hoort Hij van zijn leerlingen, als klap op de vuurpijl, dat zijn neef en wegbereider Johannes door Herodes werd onthoofd. Een bericht dat Hem helemaal in verwarring brengt: “Waar ben ik in Gods Naam mee bezig?” Op een moment in zijn leven dat zijn faam overal is doorgedrongen en velen zich afvragen of Hij niet de Messias is, wordt Hij in de grond geboord door het ongeloof van zijn eigen volk en wordt zijn meest vertrouwde medestander omwille van een vrouw onthoofd. Het is dan ook niet te verwonderen dat Jezus naar een eenzame plaats trekt om er alleen te zijn. Geen woestijnachtige plaats want er was veel gras en met de boot bereikbaar. Hij kiest een plaats aan de oever van het meer van Galilea om er “alleen te zijn”, zo staat er geschreven. De lezer en ook wij beseffen meteen wat dit betekent. Jezus wil alleen zijn in zichzelf, in zijn diepste kern, in God, zijn Vader, in Wie Hij – in welke situatie ook – het volste vertrouwen heeft. Ook ná dit verhaal zal Jezus zich terugtrekken om alleen in zichzelf te kunnen bidden. Het wonder van de brooddeling ligt met andere woorden ingebed in een sfeer van Godsverbondenheid en van Godsvertrouwen.
Terecht kunnen we ons afvragen of die kleine weglating wel zo belangrijk is. Voor de toehoorder gaat ongetwijfeld sinds jaar en dag alle aandacht naar het wondergebeuren met die vijf broden en twee vissen. Een zichtbaar feit dat niet te vatten is voor het pragmatische verstand. Met Johannes, de evangelist, spreken we daarom beter van een ‘teken’. Jezus stelt een teken waarmee hij zijn verkondiging van het Rijk Gods aanschouwelijk maakt. Je kan het zien alsof Jezus wil tonen hoe het er in het Rijk Gods aan toegaat. Concreter nog. Hoe Jezus toont dat de liefde voor de ander bij God mateloos is. Mateloze liefde betekent dan de onbegrensde naastenliefde, geen afgewogen liefdadigheid die vanuit het verstand ontstaat maar een niet te overziene liefdadigheid die vanuit het hart opwelt. De H. Schrift gebruikt daarvoor op ontelbaar veel plaatsen de bekende uitdrukking: ‘Een liefdadigheid door medelijden ten diepste bewogen’. Meestal staat er zelfs: ‘ geroerd tot in de ingewanden’. Zo lezen we bijvoorbeeld in het boek Exodus hoe de roep van de Israëlieten tot JHWH is doorgedrongen (Ex 3,8). En uiteraard in menige parabel bij Matteüs en Lucas: De bramhartige Samaritaan bij het zien van de afgetuigde Jood Lc 10,30vv) en de vader die van verre reeds zijn jongste zoon ziet komen (Lc 15,20). Ook over Jezus hoorden we dat Hij de mensen die Hem volgden zag en medelijden met hen voelde (Mt 14,14) en Marcus voegt er nog aan toe: “want ze waren als schapen zonder herder” (Mc 6,34, cf. Ex 34,4; Num 27,17) In al deze situaties gaat het niet enkel om een emotie die spontaan opwelt maar veeleer om een innerlijke kracht die iemand aanzet tot daadwerkelijke actie. een daad van onbegrijpelijke dienstbaarheid of liefde. In vele gevallen zelfs een daad die op weerstand en verwijten botst. De oudste zoon komt in conflict met zijn vader wanneer hij hoort van het feest en alle vrolijkheid omwille van de jongste zoon. Judas kan maar niet begrijpen dat Maria in Bethanië Jezus’ voeten zalft met zoveel kostbare nardusbalsem (Joh 12). En de plaatsen zijn legio waar de Schriftgeleerden en Sadduceeën Jezus’ menslievende omgang met zondaars en tollenaars verwijten. In korte uitspraken of met behulp van een parabel wijst Jezus hen dan elke keer opnieuw hoe het er in het Rijk Gods aan toegaat: “Niet tot zevenmaal toe vergeven maar tot zeventigmaal zevenmaal.”(Mt 18,22), “Als iemand je vraagt een mijl met hem te gaan, ga er dan twee met hem.” (Mt 5,41) En meteen daarop volgend: “Ik zeg u: bemin uw vijand en bid voor wie u vervolgen” (Mt 5, 43). Jezus verkondigt in deze en zoveel andere uitspraken een houding van mateloze verdraagzaamheid en gelatenheid. Is het al niet uitzonderlijk vredelievend om niet terug te slaan, wanneer iemand je een kaakslag geeft? Maar ook nog de andere wang aanbieden, dat overschrijft toch iedere maat. Iemand niet terugvorderen wat hij je afnam is al buitengewoon lijdzaam, maar alle schulden zomaar en meteen kwijtschelden, dat is niet rechtvaardig. Dat bedoelde Frederiek Nietzsche toen hij schreef: “Het christendom kent geen maat. En die mateloosheid komt naar boven in de naastenliefde” .
Het verhaal van de brooddeling dat we zojuist gehoord hebben is daarvan, afgezien van de duidelijke liturgische trekjes, een mooi voorbeeld en het biedt ons de kans om niet stil te staan bij en met ons verstand te kijken naar het uiterlijke mirakel maar om vanuit ons hart gelovig op te zien naar het wonder van Gods mateloze liefde in Jezus’ leven. In de reactie van de apostelen spreekt het gezond verstand, Jezus echter ziet vanuit zijn goddelijk hart de nood van de menigte en roept de apostelen op om het weinige brood dat er is naar zijn voorbeeld te breken en te delen. Er zijn geen kreten van verbazing noch uitspraken over een vermenigvuldiging. Alleen het nuchtere en daarom betekenisvolle: “Ze haalden de overgebleven brokken op, twaalf volle korven vol.” Iemand merkte op dat ze geen broden maar brokken ophaalden. Blijkbaar hadden de mensen Jezus begrepen en zijn ze Hem daarin gevolgd. En daarmee werden Jezus’ latere woorden bewaarheid: “Dat Rijk Gods kun je niet waarnemen, want het is midden onder U.”(Lc 7,21). Ook vandaag nog en hier in Tilburg is het Rijk Gods nabij waar de een het brood deelt en uitdeelt aan de ander. Elke nacht, winter en zomer, tot de armen verzadigd zijn. Het brengt de woorden in herinnering van een man die, naar eigen zeggen, hartstochtelijk veel hield van zijn beroep als bakker maar zich niet geschikt achtte om in zijn bakkerswinkel iets te verkopen ‘want’ zo merkte hij op ‘ik zou al het brood zomaar weggeven’.
1e lezing: Jesaja 55, 1-3; 2e lezing: Romeinen 8, 35. 37-39; evangelie: Matteüs 14, 13-21
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd voer Jezus in een boot weg naar een eenzame plaats om alleen te zijn. Maar het gerucht hiervan drong tot het volk door en het ging Hem te voet uit hun steden achterna. Toen hij bij zijn landing dan ook een grote menigte zag, kreeg Hij diep medelijden met hen en Hij genas hun zieken. Tegen het vallen van de avond kwamen zijn leerlingen naar Hem toe en zeiden: ‘Deze plek is eenzaam en het is al laat op de dag. Stuur dus het volk weg om in de dorpen eten te gaan kopen.’ ‘Het is niet nodig dat zij weggaan,’ zei Jezus hun, ‘geeft gij hun maar te eten.’ Doch zij antwoordden: ‘Wij hebben hier niet meer dan vijf broden en twee vissen.’ Waarop Jezus sprak: ‘Brengt die dan hier.’ En hij gaf opdracht dat het volk zich zou neerzetten op het gras. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, en nadat Hij de zegen had uitgesproken, brak Hij de broden die Hij aan zijn leerlingen gaf en de leerlingen gaven ze weer aan het volk. Allen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men nog twaalf volle korven op. Het waren ongeveer vijfduizend mensen die hadden gegeten, vrouwen en kinderen niet meegerekend.