Het gaat over liefde, broeders en zusters. Zoals elke zondag gaat het ook deze zondag over liefde. Het gaat niet in de eerste plaats over een gestorvene die weer uit het graf tevoorschijn komt, het gaat zelfs niet in de eerste plaats over Jezus, maar het gaat over liefde. Als het daar niet over zou gaan, zou het geen enkele zin hebben hierrond een hele liturgie op te bouwen en zou u uw zondagochtend beter kunnen besteden.
Jezus hield veel van Marta, Maria en Lazarus. Het zijn zijn boezemvrienden. Deze drie mensen tonen hoe verbonden Jezus zich weet met de mensen om Hem heen. Op een heel andere, verfrissende manier dan de apostelen. De apostelen en leerlingen die zich rond Hem verzamelen geven vooral de indruk naar Jezus op te kijken als de grote leermeester die zij willen navolgen. Marta, Maria en Lazarus geven een andere indruk. Zij staan meer naast dan onder Hem. Zij leiden hun eigen leven, maar zijn gewoon blij om wie Jezus is, zij voelen een rust en vrede over zich heen komen wanneer Hij er is.
En dat is wederzijds. Dat blijkt uit het verhaal van vandaag. Telkens weer wordt verteld hoe diep Jezus onder de indruk is van Lazarus’ dood. Het grijpt Hem volledig aan. Nochtans laat Hij zich niet overmeesteren. De dood heeft geen macht over Hem. Hij kan op onnavolgbare wijze zijn verdriet alle ruimte geven en toch in het volle leven blijven staan. En zo kan Hij als het ware Lazarus weer tot leven wekken: Hij is immers het leven zelf. En wat is leven anders dan liefhebben? Wie niet liefheeft, is eigenlijk al gestorven.
Jezus is zelf ook gestorven, dat zullen we vanaf volgende week weer nadrukkelijk gaan gedenken. Vele van zijn meest nabije vrienden en leerlingen hebben Hem in die cruciale uren in de steek gelaten. Hij hing Godverlaten aan het kruis en stierf daar een gruwelijke marteldood. Maar, heer Jezus, wanneer ik mij dat kruis, dat beeld, weer voor de geest haal, dan druk ik daarmee iets uit van mijn aanhankelijkheid aan Jou. Ik druk daarmee uit dat ik Jouw lijden zie en in mij meedraag. Wanneer ik Jouw kruis zie, dan weet ik dat Jij verrezen bent, want dan weet ik dat ik Jou liefheb.
1e lezing: Ezechiël 37,12-14; 2e lezing: Romeinen 8,8-11; evangelie: Johannes 11,1-45.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Bethanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden Hem nu de boodschap: ‘Heer hij die Gij liefhebt, is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden.’ Jezus hield veel van Marta, haar zuster en Lazarus. Toen Hij dan ook hoorde dat hij ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen: ‘Laat ons weer naar Judea gaan.’ De leerlingen zeiden: ‘Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen? Jezus antwoordde: ‘Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet. Maar gaat iemand ‘s nachts dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.’ Zo sprak Hij. En Hij voegde er aan toe: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken.’ Zijn leerlingen merkten op: ‘Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden.’ Jezus had echter van zijn dood gesproken, terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak. Daarom zei Jezus hun toen ronduit: ‘Lazarus is gestorven, en omwille van u verheug ik Mij dat ik er niet was, opdat gij moogt geloven. Maar laat ons naar hem toegaan.’ Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen: ‘Laten ook wij gaan om met Hem te sterven.’ Bij zijn aankomst bevond Jezus dat hij al vier dagen in het graf lag. Bethanië nu was dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën. Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten over het verlies van hun broer. Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis. Marta zei tot Jezus: ‘Heer, als Gij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik, dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven.’ Jezus zei tot haar: ‘Uw broer zal verrijzen.’ Marta antwoordde: ‘Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag.’ Jezus zei haar: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?’ Zij zei tot Hem: ‘Ja, Heer ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt.’ Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen en zei zachtjes: ‘De Meester is er en vraagt naar je.’ Zodra zij dit hoorde, stond zij vlug op en ging naar Hem toe. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten, haar plotseling zagen opstaan en weggaan, volgden zij haar in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen. Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond, viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei: ‘Heer, als Gij hier was geweest zou mijn broer niet gestorven zijn.’ Toen Jezus haar zag wenen, en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen, doorliep Hem een huivering en diep ontroerd sprak Hij: ‘Waar hebt gij hem neergelegd?’ Zij zeiden Hem: ‘Kom en zie, Heer.’ Jezus begon te wenen, zodat de Joden zeiden: ‘Zie eens hoe Hij van hem hield.’ Maar sommigen onder hen zeiden: ‘Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?’ Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. Jezus zei: ‘Neem de steen weg.’ Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem: ‘Hij riekt al, want het is al de vierde dag.’ Jezus gaf haar ten antwoord: ‘Zei Ik u niet, dat gij Gods heerlijkheid zult zien als gij gelooft?’ Toen namen zij de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hem en sprak: ‘Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar om wille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.’ Na deze woorden riep Hij met luider stem: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels omwonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: ‘Maakt hem los en laat hem gaan.’ Vele Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.