“Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.” Vijf jaar na de Tweede Wereldoorlog, gaf de Franse minister Robert Schuman een aanzet tot de vorming van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal: “door de gezamenlijke productie van de oorlogsindustrieën onder gezag te plaatsen van een nieuwe Hoge Autoriteit”, aldus de minister, “(…) legt dit voorstel de eerste concrete fundamenten voor een Europese federatie, die onontbeerlijk is voor het handhaven van de vrede.” Op 23 mei mogen wij kiezen voor een nieuw Europees Parlement. Maar wat willen wij eigenlijk met en van Europa? De ene politieke partij wil ‘Kiezen voor Nederland’ (PVV) of ‘Kiezen voor Europa’ (D66), de ander dat lidstaten zoveel mogelijk zelf moeten doen en dat Europa alleen werkt aan grensoverschrijdende zaken (VVD). Anderen willen een krachtig en slagvaardig Europa ‘om onze belangen te beschermen’(CDA), of ‘Samenwerking, ja. Superstaat, nee’ (CU-SGP), of stellen dat Europa ‘een ondemocratisch moloch’ is alsmede ‘een kartel bovenop het kartel’ (FvD). Veel verschillende en tegengestelde meningen. Zullen allen hieruit kunnen opmaken dat “gij mijn leerlingen zijt”?
“Daar bevestigden zij de leerlingen in hun goede gesteldheid”, hoorden we zojuist in de eerste lezing, “spoorden hen aan in het geloof te volharden en zeiden dat wij door vele kwellingen het Rijk Gods moeten binnengaan.”
Paulus en Barnabas zijn op reis. Na de stad Derbe te hebben bezocht, begint nu de terugreis. Via de steden waar zij zojuist nog hebben gepredikt - Lystra, Iconium en pisidisch Antiochië - keren zij naar de Syrische stad Antiochië aan de Orontes terug. Het motief voor deze keuze zal wellicht pastoraal zijn geweest. Zij willen, door te bevestigen en aan te sporen, de christenen van deze gemeenten oproepen om bij de genade van God te blijven. Ook spreken deze twee mannen, die in deze steden moeilijkheden hebben ondervonden, over het binnengaan van het Rijk Gods door verdrukkingen. Men mag hier veronderstellen dat de gemeenteleden het ook moeilijk zullen krijgen, of het al hebben. Maar de boodschap van Paulus en Barnabas is duidelijk: de weg naar het Rijk Gods is een weg met veel verdrukkingen. De gemeenteleden moeten zich dan ook niet laten afschrikken door het lijden.
Want “hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt” aldus Jezus tot zijn leerlingen, “als gij de liefde onder elkaar bewaart.”
Met onder andere deze woorden begint Jezus in het evangelie van Johannes zijn afscheidsrede. Zijn laatste gesprek met zijn leerlingen tijdens het Laatste Avondmaal, vlak voor zijn lijden en sterven aan het kruis. Ondanks de smartelijke scheiding met hun heer, zullen de leerlingen toch niet verweesd achterblijven. De scheidende meester zal hen zijn gebod geven. Een gebod dat hen uiteindelijk in de ban van zijn liefde zal houden. “Een nieuw gebod geef ik u”, aldus Jezus, “gij moet elkaar liefhebben; zoals ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben.”
Nieuw is dit liefdesgebod, voor wat de formulering betreft, echter niet. De Wet van Israël had namelijk al veel vroeger de Joden tot wederzijdse liefde opgeroepen. Het nieuwe ligt hier wellicht in de fundering van de liefde: “zoals ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben.”
Het is aldus een liefde die de rollen omdraait. Die de meester tot slaaf maakt. Die zich niet de vraag stelt of de betrokken medemens zijn liefde en hulp waardig is. Maar veeleer de noodlijdende persoon helpt, juist omdat hij zijn medemens is, zijn naaste, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Want dit is de liefde van God voor de mensen, en de liefde van Jezus voor de zijnen. Deze verbondenheid in wederzijdse liefde zal het kenmerk zijn van hen die zich leerlingen van Jezus noemen. “Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.”
Mooie en hoopvolle woorden. Dat is waar. Maar met enkel hiermee kom je niet ver. Het impliceert tevens ook een opdracht, een concrete opdracht, in het leven van elke dag. Niet alleen voor Jezus’ leerlingen toen, maar ook voor ons vandaag de dag. Hoe gaan wij met onze medemens om? Zowel dichtbij als veraf? Sympathiek, als minder sympathiek?
Hoe willen wij, als leerlingen van Jezus, met elkaar omgaan? Zowel in de eigen gemeenschap, in Nederland, als binnen de Europese Unie? Willen wij meer integratie, of veeleer een ‘ontploffing’? Willen wij dat na 23 mei de Europese Unie een sterkere speler in de wereld wordt, die globale vraagstukken als migratie en klimaatverandering gezamenlijk aanpak en aankan? Of willen wij dat zij verder ontrafelt? Dat - wanneer het Verenigd Koninkrijk als eerste lidstaat is vertrokken - de spanningen tussen lidstaten hoog oplopen, en ieder zich achter zijn eigen gesloten grenzen gaat verschuilen? Hoe gaan wij, hoe willen wij met elkaar omgaan?
“Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt”, aldus Jezus tot zijn leerlingen, “als gij de liefde onder elkaar bewaart.” Amen.
1e lezing: Handelingen 14, 21-27; 2e lezing: Apocalyps 21, 1-5a; evangelie: Johannes 13, 31-33a.34-35.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus: ‘Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem. Als God in Hem verheerlijkt is, zal God ook Hem in zichzelf verheerlijken, ja, Hij zal Hem spoedig verheerlijken. Kindertjes, nog maar kort zal Ik bij u zijn. Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben, zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken, dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart.’