Broeders en zusters, zo klaar als de tekst van de profeet Amos is, zo ondoorgrondelijk lijkt de tekst van het evangelie van vanmorgen. Amos geeft een waarschuwing die helemaal van nu is en daarmee ook van alle tijden, zoals ook 2500 jaar geleden, in de dagen van Amos.
Het zou een gebruiksaanwijzing voor bankiers en financiële accountmanagers kunnen zijn. De werkelijkheid van het huidige tijdsgewricht laat ons geloven, dat niemand bezig is met het dragen van de verantwoordelijkheid voor zijn daden. De banken maken winst maar investeren nauwelijks in sociale en milieu activiteiten. De werkeloze en uitkeringsgerechtigde krijgen wat van de overheid. Solidariteit vanuit een andere hoek valt niet te verwachten. De kerken moeten maar iets doen. De grote samenleving ziet er geen winst in, let niet op het kleine en de zakken van de grote is goed gevuld.
Zouden we op de billboards, de grote reclameborden, langs de weg die de Amsterdamse Zuidas in twee delen splitst, de tekst van Amos in een vier stappenplanvorm gieten en opplakken en we eindigen met de laatste zin: geen van hun daden zal ik ooit vergeten, dan zal men schouderophalend langs lopen. Geen tijd. Het is niet voor mij. Waar hebben ze het over. Er ligt een uitdaging voor de predikant die speciaal op de Zuidas parttime is benoemd voor lunchpauzediensten.
In de parabel van het Lucas-evangelie doet Jezus het dunnetjes over. Maar nu wordt het concreter. In tegenstelling tot Amos die de machthebbers toeroept, noemt Jezus man en paard. Het is niet meer het anonieme zij en wij. Het is een rentmeester die zijn hachje probeert te redden door zijn broodheer te behagen en de mensen die schulden hebben tegemoet te komen. Feitelijk flest hij de boel. Het verhaal roept bij mij de term op van derivaten en andere financiële gedrochten, waarvan niemand mij ooit heeft kunnen uitleggen wat het nu precies is. We mogen dat met recht de mammon noemen.
Maar er is een verschil. In tegenstelling tot de groep machthebbers, waar de profeet Amos zich tot richt en de slachtoffers die het maakt; de arme en de kleine man. Hij wordt benadeeld, sterker nog, het is niet louter financieel, het is pure onrecht die wordt aangedaan en dat gaat veel verder. En toch spreekt hier heel ver een sprankje hoop mee. Wat er niet is wekt verlangen. Een koninkrijk met een vredevorst die rechtvaardig en barmhartig is. Dat verlangen lijkt universeel en nooit ingelost te worden. We zijn al zo lang op de weg naar de vrede toe. Maar het is tegelijk onze drijfveer om door te gaan.
De rentmeester maakt geen slachtoffers in de hoek waar over het algemeen de klappen vallen, dat horen we tenminste niet in het verhaal. Wel probeert hij zichzelf te redden. Daarmee benadeelt hij zijn baas. Hij wordt oneerlijk genoemd. Worden we dan toch weer geflest? Is corruptie dan niet te breken? Houdt men elkaar de hand boven het hoofd? Geld corrumpeert. We weten het allemaal en zien het rond ons.
Ook dat heeft in dit verhaal een naam: de Mamon. Meestal associëren we dat woord met de ‘verafgoding van het geld’. Het heeft een negatieve klank. Mamon is een uit het Grieks overgenomen in het Aramees gebruikt woord. Het is in feite niet zo negatief. Het betekent: dat waar men zijn vertrouwen op heeft gesteld. Het is een zekerheid onder het bestaan. Geld is dat niet per definitie. Het is in de geschiedenis wel zo geworden. Het werd rijkdom, weelde. Dat lijkt ons nog de zekerheid te geven dus moeten we alles in het werk stellen om die zekerheid te vergaren. Daarmee werd de zekerheid bij uitstek; onze medemens door God geschapen en gelijkend ingewisseld door iets wat daar niets meer mee te maken heeft en het in zich heeft ons de slechte kant op te sturen.
Het blijft gissen tot we aankomen bij de uitdrukking: de kinderen van de wereld kennen meer onderling overleg dan de kinderen van het licht. Het zou kunnen lijken of Jezus bedoelt: de kinderen van de wereld doen het beter. Overleg is toch een goede zaak? Maar het verhaal is nog niet rond. Onze rentmeester heeft het gered. Maar voor hoe lang? Hij heeft zich verzekerd van een levensverzekering. De polis wordt uitgekeerd bij het leven.
Maar dan komt het. De eeuwige tenten. We kennen de profane en archaïsche vorm van de eeuwige jachtvelden. Als ik het goed heb begrepen kon de jagende man daar vertoeven. Ik geloof dat het niet voor vrouwen was bedoeld. Nu hebben we het over de eeuwige tenten die verwijzen naar de tent van samenkomst, Gods rondtrekkende woonplaats in de woestijn. Later zal het de tempel in Jeruzalem. Nu zijn het alle biddende gemeenschappen die samenkomen om God te vieren. De wereldse mens heeft het in het aardse wel getroffen. De mensen van het licht hebben zich op een plek in de eeuwige tent. Een verzekering voor het leven hebben zijn niet. Maar door in het licht van Christus te staan en de weg naar God te volgen worden barrières van sterfelijkheid gebroken en zicht op een eeuwig leven in Gods aanwezigheid.
1e lezing: Amos 8,4-7; 2e lezing: 1Tim. 2,1-8; evangelie: Lucas 16,1-13
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Verder sprak Hij tot zijn leerlingen: ‘Er was eens een rijk man die een rentmeester had, die bij hem werd aangeklaagd, dat hij zijn bezit verkwistte. Hij riep hem dus en vroeg: Wat hoor ik daar van u? Geef rekenschap van uw beheer, want gij kunt niet langer rentmeester blijven. Toen redeneerde de rentmeester bij zichzelf: Wat zal ik doen, nu mijn heer mij het rentmeesterschap afneemt? Spitten kan ik niet, en te bedelen daarvoor schaam ik mij. Ik weet al wat ik ga doen, opdat zij mij na mijn ontslag als rentmeester in hun huis opnemen. Hij ontbood de schuldenaars van zijn heer, een voor een, en zei tot de eerste: Hoeveel zijt ge aan mijn meester schuldig? Deze antwoordde: Honderd vaten olie. Maar hij zei: Hier hebt ge uw schuldbekentenis; ga gauw zitten en schrijf: vijftig. Daarop vroeg hij nog aan een tweede: En hoeveel zijt gij schuldig? Deze antwoordde: Honderd maten tarwe. Hij zei hem: Hier hebt ge uw schuldbekentenis; schrijf: tachtig. De heer prees het in de onrechtvaardige rentmeester dat hij met overleg had gehandeld, want de kinderen van deze wereld handelen onderling met meer overleg dan de kinderen van het licht. Zo zeg Ik u ook: Maakt u vrienden door middel van de onrechtvaardige mammon, opdat, wanneer die u komt te ontvallen, zij u in de eeuwige tenten opnemen.
Wie betrouwbaar is in het kleinste, is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste, is ook onrechtvaardig in het grote. Zijt ge dus niet betrouwbaar geweest in de onrechtvaardige mammon, wie zal u dan het waarachtige goed toevertrouwen? Als ge niet betrouwbaar zijt geweest in het beheren van andermans goed, wie zal u dan geven wat gij het uwe kunt noemen? Geen knecht kan twee heren dienen, want hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon.’