‘Jezus is niet gekomen om gediend te worden maar om te dienen en om zijn leven te geven als losprijs voor velen’.
Zusters en broeders, de mens, neen, niet dé mens, wíj mensen zijn uit op macht, eer en aanzien.
Tot in het absurde, het belachelijke en kinderachtige toe. Als het niet lukt in het groot dan maar in het klein, als het niet lukt in het openbaar dan maar in het geniep. Het bloed kruipt, ook in dit geval, waar het niet gaan kan. Alsof ons leven en geluk ervan afhangen. Een mooi voorbeeld vindt je in ‘De Kleine Prins’ van Antoine de Saint-Exupéry. De Kleine Prins belandt op een planeet waar een trotse koning op zijn troon zit. Zijn prachtige hermelijnen mantel neemt heel de planeet in beslag. De Kleine Prins moet ineens gapen omdat hij moe is. Maar de vorst zegt: het is in strijd met de étiquette om in aanwezigheid van de koning te gapen. Maar, antwoordt de prins, ik heb vannacht slecht geslapen. Goed, zegt de vorst, dan bevéél ik je te gapen. Gaap! Ik heb in geen jaren iemand zien gapen. Gaap! Vooruit, gaap nog eens, het is mijn bevel. De Kleine Prins zei: nu kan ik het niet meer. Ik doe het maar af en toe. Goed, zei de koning, dan beveel ik je af en toe te gapen. De koning was immers op één ding gesteld: dat zijn gezag erkend werd. Hij was een absoluut monarch, óók de enige onderdaan op zijn kleine planeet. Als iemand dus onverwacht langskwam kon hij zijn macht laten zien. Als de Kleine Prins dan tenslotte vertrekt zegt hij bij zichzelf: Grote mensen zijn toch wel vreemd….
Die grote en vreemde mensen komen wij vandaag ook tegen in het evangelie. Twee leerlingen, nog wel behorende tot de eerst geroepenen, en tot de élite onder de Twaalf, Jacobus en Johannes, zij lijken wel op die koning op zijn planeet, ook zij zijn uit op macht en eer. ‘Geef ons een voorname plaats in uw koninkrijk… Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechterhand, en de ander aan uw linkerhand mag zetelen…’.
Het is niet zo moeilijk, broeders en zusters, om ons te herkennen in deze twee ambitieuze leerlingen, én in de tien anderen die boos zijn over de arrogantie van die twee. Jezus heeft vlak van te voren voor de derde keer onverbloemd gesproken over wat Hem in Jeruzalem te wachten staat. ‘..De Mensenzoon zal worden overgeleverd aan de Hogepriesters en Schriftgeleerden, zij zullen Hem ter dood veroordelen…. zij zullen Hem geselen en ter dood brengen…’.. Alsof ze niet gehoord hebben wat Jezus zei, en alleen maar met zichzelf bezig zijn… ‘Geef ons een ereplaats..’.
Jezus stelt - zonder enig verwijt - een tegenvraag: ‘Gij weet niet wat gij vraagt… zijt gij in staat de beker te drinken die Ik drinken moet?’ Neen, Jezus verwijt hen dus niet de vraag op zich. Het talent van het leiderschap, de capaciteit om verantwoordelijkheid te dragen en zelfs het verlangen dat te mogen doen, het zijn gaven van de H. Geest tot opbouw van de gemeenschap, schrijft Paulus aan de Korintiërs (1 Kor.12). Paulus zal later zelfs aan zijn leerling Timoteüs schrijven (1 Tim.3,11): ‘…streeft iemand naar het leidersambt, dan begeert hij een voortreffelijke zaak’. Jezus wil dus zeker niet dat zijn leerlingen, in twijfel aan zichzelf, en vanuit valse nederigheid elke verantwoordelijkheid ontvluchten. Een beetje ambitie is niet slecht als ze maar gericht is, niet op eigen eer en glorie, maar op de eer en de glorie van God en op het welzijn van de gemeenschap. Gelukkig dat er zulke mensen zijn!
Maar daar ligt nu tevens ook de valkuil. Macht ontaardt zo vlug in machtsmisbruik. Dat misbruik maakt het woord ‘macht’, ten onrechte, tot een besmet woord. En vergeten wij het niet: dienen is meer dan iets voor de ander doen. Dienen is vooral een levenshouding die aan elk dienen voorafgaat, een houding van respect en barmhartigheid voor elk ander mens. De dienst van de barmhartigheid is de eerste dienst die wij elkander moeten bewijzen. Alleen barmhartigheid maakt dat een dienst niet kleinerend is. Een kleinerende dienst is ook machtsmisbruik.
Hoe voorkomen wij dat machtsuitoefening machtsmisbruik wordt?
Jezus geeft ons vandaag de sleutel in handen hoe wij macht en gezag zuiver kunnen houden. ‘Ik ben niet gekomen om gediend te worden, Ik ben gekomen om te dienen en om mijn leven te geven als losprijs voor velen’. Macht moet ontspruiten aan en voeren naar de liefde. Alleen de liefde is almachtig. Jezus heeft dat niet alleen gezegd. Hij heeft het ook gedaan. Hij heeft zich klein gemaakt om de voeten van zijn leerlingen te kunnen wassen, ook de voeten van Judas, zijn verrader. Hij is niet op een trots paard Jeruzalem binnengetrokken, maar op een ezeltje, een lastdier. Hij laat zien dat liefde geen zwakheid is, dat zij niets met slaafsheid te maken heeft. Zij vraagt integendeel een sterke ruggengraat. Bij Paus Franciscus zien wij ook wat macht betekent. Hij draagt zelf zijn tas. Hij komt met een klein mini-fiatje voorrijden bij het Witte Huis.
Zusters en broeders, telkens opnieuw moeten wij ons bekeren, bekeren van macht die corrumpeert, die manipuleert, die eigen voordeel zoekt, tot de macht van de liefde, macht die eerlijke en onbaatzuchtige dienstbaarheid is. Wij tronen toch, o zo graag als alleenheersers op onze troon! Dat geldt voor de groten der aarde. Maar dit geldt evenzeer in de kleine wereld van het gezin, van het werk, en…. ook van het klooster. Machtsmisbruik kan heel subtiel zijn en ligt overal op de loer. Het uit zich in het kleineren en het misbruiken van anderen, soms onder het mom van dienstbetoon. De ijzeren vuisten die wij soms maken moeten omgevormd worden tot zegenende en dienende handen. ‘De Heer heeft ons een voorbeeld gegeven opdat wij zouden doen wat Hij gedaan heeft. ‘Hij is niet gekomen om gediend te worden maar om te dienen en om zijn leven te geven als losprijs voor velen’. Amen.
Eerste lezing: Jes. 53, 1-11; tweede lezing: Hebr. 4,14-16; evangelie: Marc. 10,35-45.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen kwamen de zonen van Zebedeus, Jakobus en Johannes naar Hem toe en zeiden: ‘Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.’ Hij antwoordde hun: ‘Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?’ Zij zeiden Hem: ‘Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter - en de ander aan uw linkerhand moge zitten.’ Maar Jezus zei hun: ‘Ge weet niet wat ge vraagt. Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Ik gedoopt wordt?’ Zij antwoordden Hem: ‘Ja, dat kunnen wij.’ ‘Inderdaad’ gaf Jezus toe, ‘de beker die Ik drink, zult gij drinken, en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden; maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter - of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.’ Toen de tien anderen dit hoorden, werden ze kwaad op Jakobus en Johannes. Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: ‘Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.’