“Bij het zien van de menigte werd Jezus door medelijden bewogen” Wanneer we dat horen en we kijken in het hart van Jezus, de goede Herder, dan vinden we daar bewogenheid. Jezus ziet. Jezus doet meer dan kijken met zijn ogen. Hij ziet een mensenmassa achter zich en wordt tot in zijn ingewanden geraakt door deze menigte. Een kudde - naar eigen zeggen - zonder herder, zonder een leider die de ware weg naar God toont en daardoor overgeleverd is aan velerlei dwaalwegen. Het is niet de eerste maal en het zal ook de laatste maal niet zijn dat zijn hart geraakt is door de mensen die Hem achterna blijven lopen. Afgetobd als ze zijn en zonder voedsel, maar vooral hongerend naar zijn woorden van eeuwig leven. Tot dan toe trok Hij voortdurend rond, onderwees, genas zieken en verkondigde het Rijk Gods. Nu kijkt en ziet Hij de mensen, het volk Israël: Gods kudde. Schapen, maar zonder herders die hen naar de Heer, hun God, brengen. Zijn blik evenwel gaat verder en dieper dan hun materiële nood. Minstens tot zestien maal toe lezen we in de evangeliën hoe Jezus ten diepste bewogen wordt bij het zien van … . En vanuit dit zien, dat Hem raakt tot in zijn ingewanden, doet Hij iets. Wanneer we dit lezen zien we het zo voor ons gebeuren. En wie het hart op de juiste plaats heeft wordt erdoor geraakt. Zo wanneer een melaatse op zijn knieën valt en Jezus om genezing smeekt, dat is om uit het isolement bevrijd te worden (Mc 1,40v). Of het verhaal van de weduwe uit Naïm die achter de lijkbaar van haar gestorven zoon loopr. Hij gevoelt medelijden, en zonder dat ook maar iets gevraagd worden beveelt Hij de jongen om op te staan (Lc 7, 13-14). Het meest aangrijpend verhaal lezen we in het evangelie van Johannes, zijn geliefde leerling. Met liefde beschrijft hij hoe Jezus te Bethanië overvallen wordt bij het zien van de wenende Maria, de zus van zijn vriend Lazarus, die gestorven is. En wanneer Hij voor het graf staat, overvalt Hem opnieuw een huivering (Jo 11,33.35.38). In al deze voorvallen toont Jezus zich bijna spontaan als de barmhartige Samaritaan uit de gelijkaardige parabel of de als de vader in de parabel van de verloren zoon. Ook zij kijken niet maar zien een mens als slachtoffer worden zodanig in hun ingewanden bewogen dat ze als een herder naar een verloren schaap toegaan.
Bij Jezus blijft het dus niet bij zien. Hij ‘voelt medelijden’. Zijn medelijden is echt mee lijden, is de pijn ervaren. is van slag zijn om wat er in het leven van een medemens aan de hand is. Daar gaat het Jezus om. Daarin gaat het om bij barmhartigheid en ontferming. Wij mensen doen best veel voor elkaar, zeker hier in Nederland. We organiseren van alles en nog wat, we willen gemeenschap vormen, verbondenheid maar we kennen ook het gevaar dat we bij dit alles te vlug de fase van een gevoel van bewogenheid overslaan. Het zal ons pas heel diep raken wanneer we om ons heen zien en beseffen dat ieder uniek is. Iemand met eigen gevoelens, met een uniek verleden dat men met zich meedraagt, met eigen verwachtingen, vreugde en leed, met zekerheden en diepe twijfels. Maar bovenal een mens met de behoefte om liefde te ontvangen én te geven. De heilige Jan Bosco droeg zijn Salesianen op om niet alleen lief te hebben maar om hun liefde voelbaar, tastbaar te maken. Je kunt je doodwerken voor een ander maar - met de woorden van Paulus - als je de liefde niet hebt baat het tot niets. Liefde voelbaar maken begint daarmee met zien, met luisteren, met het centrum bij de ander leggen.
Het zijn ‘schapen zonder herder’ zegt Hij telkens opnieuw in het evangelie. Vandaag roept Hij daartoe de twaalf leerlingen bij zich en vraagt hen om vanuit zijn bewogenheid naar mensen toe te gaan. Ze worden gezonden naar de verloren schapen van Gods volk om naar zijn voorbeeld zieken nabij te zijn, doden ten leven opwekken, naar wie geschonden en buiten de kring staan erbij te halen, om de boze geesten, de jaloezie, de verdeeldheid te verjagen. ‘Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven”. Daarmee stuurt Jezus zijn leerlingen op weg. Voor ons een gevaarlijk zinnetje omdat het al wat wij doen zodanig relativeert dat we niets aan onszelf te danken hebben. Een uitspraak die haaks staat op een beschaving als de onze. Op onze manier van doen en denken dat sterk gesteld is op eigen kunnen en presteren. Een echte christen is daarom geen zelfvoldaan mens die op zijn strepen staat, maar die ten diepste dankbaar is om alles en daarin een gave van God herkent. Wanneer de dankbaarheid zo ver gaat, wordt het vervolg van Jezus’ uitspraak voor een christen als vanzelfsprekend: “Voor niets moet gij geven.” Dat is voelbare bewogenheid omdat ze belangeloos is.
1e lezing: Exodus 19, 2-6a; 2e lezing: Romeinen 5, 6-11; evangelie: Matteus 9, 36-10, 8
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd werd Jezus bij het zien van die menigte mensen door medelijden bewogen, omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder. Toen sprak Hij tot zijn leerlingen: ‘De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten.’ Hij riep zijn twaalf leerlingen bij zich en gaf hun de macht om de onreine geesten uit te drijven en alle ziekten en kwalen te genezen. Dit zijn de namen van de twaalf apostelen: als eerste, Simon die Petrus wordt genoemd, met zijn broer Andreas; Jakobus, de zoon van Zebedeus, met zijn broer Johannes; Filippus en Bartolomeus, Tomas en Matteus de tollenaar, Jakobus, de zoon van Alfeus, en Taddeus, Simon de IJveraar en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft. Deze twaalf zond Jezus uit met de opdracht: ‘Begeeft u niet onder de heidenen en gaat niet binnen een stad van de Samaritanen; gij moet veeleer gaan naar de verloren schapen van het huis van Israël. Verkondigt op uw tocht: Het Koninkrijk der hemelen is nabij. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen en drijft duivels uit. Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven.