Broeders en zusters, als wij honger hebben willen wij eten. Wij eten immers om te leven en in leven te blijven. Eten om te leven bepaalt het fundamentele ritme van ons lichaam. Het is een waarheid als een koe, een heel menselijk, natuurlijk gegeven Jezus gebruikt deze waarheid om ons te helpen ontdekken dat er nog een ander leven is dat ook gevoed moet worden. Het is het leven van de innerlijke mens dat in ons aanwezig is en dat ook gevoed moet worden, wil het niet wegkwijnen. Maar terwijl wij zo gevoelig, zelfs overgevoelig zijn voor de signalen van de honger en dorst van ons lichaam, is het dikwijls moeilijk ons bewust te worden en te blijven van die andere honger, van die andere dorst in ons leven. Dikwijls eten en drinken mensen die diepere honger en dorst zelfs weg door hun lichaam maar vol te stoppen. De Moslims herinneren ons daaraan deze weken met hun Ramadan. en de Veertigdaagse Vasten als voor bereiding voor Pasen heeft geen ander doel dan die honger en dorst van onze ziel bewust te worden. Zelfs als wij soms al een leegte en een gemis voelen in ons leven, dan begrijpen wij niet altijd de oorsprong daarvan. Wij weten evenmin hoe wij die honger moeten stillen. Om dat hongersignaal van onze ziel te verstaan moeten wij eerst de weg naar binnen terugvinden. Dat is het nu juist wat wij zien gebeuren in de eerste lezing van vandaag uit het boek Deuteronomium.
Mozes beschrijft daar hoe God de honger van het hart van zijn volk opnieuw wil opwekken. Het is door de tocht in de woestijn veertig jaar lang, -de duur van een generatie - , dat God hen laat ontdekken dat ‘de mens niet leeft van voedsel alleen’, dat er een andere, diepere honger is die alleen verzadigd wordt door ‘alles wat uit de mond van de Heer komt’. Om dat te leren leidt de Heer hen ‘door de grote en verschrikkelijke woestijn, vol giftige slangen en schorpioenen, door dat dorstige land zonder water..’. Om dat diepe verlangen, die honger van het hart, die dorst van de ziel bewust te worden hebben zij tijd nodig, vele en lange jaren. Zo ontdekken zij, langzaam en met vallen en opstaan in het diepste van hun wezen dat zij op weg zijn naar het beloofde land dat ligt voorbij hun dagelijkse behoeften aan eten en drinken. Onderweg mogen zij niet blijven hangen aan ‘brood en spelen’ die alleen een vluchtige schijnverzadiging bieden. Het is niet voor niets dat Mozes in datzelfde hoofdstuk 8 waarschuwt: ‘… en wanneer gij volop te eten hebt, in mooie huizen woont, zilver en goud hebt opgehoopt,… laat dan uw hart niet hoogmoedig worden zodat gij uw God vergeet, zodat gij uw God vergeet’. De woestijn moest hen leren dat de mens, om echt te leven, aangewezen is op God . Dat stelt ons wel de vraag of in ons rijke Westen de materiële welvaart en de soms fabelachtige luxe dat kanaal van de honger en de dorst naar het Hogere, naar God, niet verstoppen? Daarbij komt de crisis in de godsvraag die is opgeroepen door de ontwikkeling van de Westerse samenleving de laatste vijfhonderd jaar. God is niet vanzelfsprekend meer, Hij is voor velen zelfs een vrijblijvende optie geworden. [Benedictijns Tijdschrift 2017/2: Bisschop Gerard de Korte, p. 75].
En dan spreekt Jezus in het evangelie van vandaag ons aan, juist in ons diepste, bijna onbewust geworden, verlangen, waar wij hongeren en dorsten naar Leven met een hoofdletter. Hij wekt met die woorden ook opnieuw de honger van ons hart en de dorst van onze ziel: ‘Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald. Wie van dit brood eet zal leven in eeuwigheid’. Hij herhaalt het tot drie keer toe, met veel nadruk: ‘Ik ben het brood des levens, levend brood’. En als zijn toehoorders erover gaan discussiëren voegt Jezus er, uitdagend en choquerend, aan toe dat ze zijn vlees moeten eten en zijn bloed drinken. ‘Mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed echte drank’. Hij zegt daarmee:
Ik ben niet alleen degene die jullie magen heeft gevuld,
Ik ben niet alleen degene die jullie inspireert met mijn woorden,
Ik ben niet alleen voor jullie een voorbeeld ter navolging.
Ik ben er voor jou en voor jou helemaal, in mijn sterfelijkheid, mijn kwetsbaarheid, met heel mijn lichaam en ziel.
Zó ben Ik er voor jou, als eten en drinken, even noodzakelijk.
Ik ben je voedsel en drank, je hoop en troost, je rust en je onrust, je verzadiging én je honger en dorst.
Daarom, zusters en broeders, gaan wij vandaag op Sacramentsdag weer eucharistie vieren, in dankbaarheid. Wij steken onze geopende hand uit als teken van de honger van ons hart, als teken van de dorst van onze ziel, bereid om in het heilige brood het leven te ontvangen dat God ons geeft in Jezus, ‘opdat wij leven zouden hebben, en wel in overvloed, nu en in eeuwigheid’. Amen.
1e lezing: Deut. 8,2-3.14b-16a; 2e lezing: 1Kor. 10,16-17; evangelie: Joh. 6,51-58
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’ De Joden geraakten daarover met elkaar in twist en zeiden: ‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?’ Jezus sprak daarop tot hen: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij. Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet zoals bij de vaderen, die gegeten hebben en niettemin gestorven zijn: wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.’