“Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart?” Het zijn bange tijden. Al maandenlang in lockdown, een avondklok, één persoon die op bezoek mag komen, angst om alleen te blijven, alsmede voor de coronaprik en eventuele bijwerkingen. Het zijn bange tijden. Maar wat is angst eigenlijk? Een gevoel van beklemming, schrik en vrees misschien, waardoor je je opgesloten voelt in jezelf, en geen relatie meer kunt aangaan met de wereld om je heen? Of is het veeleer een voorwaarde om de intensiteit van het leven - van een zinvol leven - te kunnen ervaren en beleven? Waarom zijt gij ontsteld, en waarom komt er twijfel op in uw hart?
“Ik weet … dat gij in onwetendheid gehandeld hebt”, aldus Petrus tot het volk, “evenals uw overheden.”
Petrus houdt een toespraak tot het volk, nadat hij bij de tempelpoort - in naam van Jezus Christus, de Nazoreeër - een lamme had genezen. Deze genezing, aldus Petrus, moet niet aan de macht van de apostelen worden toegeschreven, maar aan de naam van Jezus. God heeft zijn dienaar Jezus verheerlijkt. Het volk en de overheden hebben hem weliswaar beschuldigd, maar God heeft hem uit de doden doen opstaan, en daarvan getuigen de apostelen.
Deze opstanding uit de doden verbindt Petrus nu met een genezing. Met de genezing van een lamme die zij nu aanschouwen (hij staat bij hen) en kennen (als de voormalige lamme). Zoals de apostelen getuigen zijn van Jezus’ opstanding, zo zijn de toehoorders dat nu van deze genezing. Want, Petrus nam de lamme bij de hand en hielp hem opstaan. Een metaforische uitdrukking voor: hij hielp hem uit de doden opstaan. Op deze wijze symboliseert de genezing van de lamme, de verrijzenis die wij eens met Jezus zullen delen.
Het volk - alsmede de overheden - hebben uit onwetendheid, schrik, vrees en angst gehandeld. Zij wisten niet wat zij deden: het doden van de Messias. Maar nu zijn zij getuigen van de genezing van een lamme, van iemand die - symbolisch gezien - uit de doden is opgestaan. Onwetend zijn zij nu niet meer, en hoeven bijgevolg niet meer uit schrik, vrees en angst te handelen. Daarentegen dienen zij zich wel te bekeren, hun leven te richten naar God, alsmede dit in woord en daad in praktijk te brengen. Zullen ook dan nog de tijden bange tijden zijn?
“Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart?”, vraagt Jezus aan zijn leerlingen. “Kijk naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf.”
De leerlingen zijn in Jeruzalem. Plotseling staat Jezus in hun midden, en wenst hen ‘vrede’ toe. Maar de verschijning van de Verrezene blijft voor de leerlingen dubieus en roept tegenstrijdige gevoelens van twijfel en opwinding op. De lichamelijke verschijning van de Verrezene zet niet onmiddellijk aan tot evident geloof. Daarom beklemtoont Jezus de continuïteit tussen zijn aardse en hemelse gestalte: hij is en blijft dezelfde persoon. Om dat te bewijzen toont hij zijn handen en voeten, en neemt hij voedsel tot zich. Dit herinnert ons aan de maaltijd te Emmaüs, waar ook de volledige herkenning van Jezus tot stand kwam in de setting van een maaltijd.
Vervolgens geeft Jezus aan zijn leerlingen de opdracht om dienaren te worden van de woorden die hij gesproken had toen hij nog bij hen was. De woorden die de vervulling zijn van de Schrift: de Wet, de Profeten en de Psalmen. “Zo spreken de Schriften over het lijden en sterven van de Messias ...” Te beginnen met Jeruzalem moeten de leerlingen van dit alles getuigen. Zij worden naar de volkeren gezonden om aan hen de boodschap van de bekering en de vergiffenis der zonden te brengen. Het hele Jezusgebeuren is gericht op de redding en verlossing van ieder mens. Daarvan moeten de leerlingen getuigen, zowel in woorden alsook in daden.
Anders gezegd: in en door de persoon van een naaste kan de Heer plotseling in ons midden staan. Aanvankelijk wordt hij niet als zodanig herkend. Hij is een vreemdeling, een ‘geest’. Maar later, door een concreet woord of daad, kan het besef komen dat er toen toch iets meer was, dat iemand ons kracht, hulp, steun en inzicht gaf, dat wij toen niet alleen waren. Zullen ook dan nog de tijden bange tijden zijn?
Waarom zijt gij ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Het zijn bange tijden. Al maandenlang in lockdown, een avondklok, één persoon die op bezoek mag komen, angst om alleen te blijven, alsmede voor de coronaprik en eventuele bijwerkingen. Ja, het zijn bange tijden. Maar, wat is angst eigenlijk? Of, bange tijden? Een gevoel van beklemming, schrik en vrees misschien, waardoor je je opgesloten voelt in jezelf, en geen relatie meer kunt aangaan met de wereld om je heen? Of is het veeleer een voorwaarde om de intensiteit van het leven - van een zinvol leven - te kunnen ervaren en beleven? In de eerste lezing worden de toehoorders van Petrus - na getuigen te zijn geweest van de genezing van een lamme - opgeroepen om hun leven te richten op God, alsmede dit in woord en daad in praktijk te brengen. En in het evangelie wil Jezus In en door onze naaste met ons zijn, in goede alsook in minder goede tijden.
Maar, mogen wij het hier ook anders zeggen: in en door ons wil de Heer bij en met onze naaste zijn? Niet alleen in goede, maar ook in minder goede tijden? Zullen de tijden ook dan nog bange tijden zijn? Amen.
1e lezing: Hand. 3, 13-15. 17-19; 2e lezing: 1 Joh. 2, 1-5a; evangelie: Lucas 24, 35-48
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd vertelden de twee leerlingen wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood. Terwijl ze daarover spraken, stond Hijzelf plotseling in hun midden en zei: ‘Vrede zij u.’ In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien. Maar Hij sprak tot hen: ‘Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals ge ziet dat Ik heb.’ En na zo gesproken te hebben toonde Hij hun zijn handen en voeten. Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven, zei Hij tot hen: ‘Hebt ge hier iets te eten?’ Zij reikten Hem een stuk geroosterde vis aan; Hij nam het en at het voor hun ogen op. Hij sprak tot hen: ‘Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was: Alles wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de profeten en psalmen moet vervuld worden.’ Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Hij zei hun: ‘Zo staat er geschreven: dat de Christus moest lijden en op de derde dag verrijzen uit de doden en dat in zijn naam bekering tot vergiffenis van de zonden gepredikt moet worden onder alle volken, te beginnen met Jeruzalem. Gij zijt getuigen hiervan