Broeders en zusters, de profeet Ezechiël droomt in zijn eerste lezing over levend water, dat vanuit een hemelse nieuwe tempel overal vruchtbaarheid brengt en zegen. Dat water verbeeldt de kracht van God zoals die heel de wereld binnenstroomt. Het kenmerk van water dat een land overstroomt is, dat het overal binnendringt. Het dringt door tot in ieder klein muizenholletje: overal waar de bodem laag genoeg is, overal waar bescheidenheid is en ontvankelijkheid, daar kan het water binnenstromen: daar kan Gods liefde binnendringen.
Het brengt ons dicht bij het beeld wat Paus Franciscus ons van de kerk schetst, maar dan in tegenovergestelde richting. Aan de deuren van de kerk moet het stof kleven, het slijk der aarde, datt aan de schoenen hangt van de voeten van de vermoeide mens die er binnen strompelt om op het heetst van de dag in de schaduw even bij God te komen vertoeven. Gods huis is de kerk. Plakken we daar het beeld van Ezechiël tegenaan dan komt er een mooie beweging op gang. De mens strompelt moeizaam Gods huis binnen en stroomt door het toeven met God gelaafd en gereinigd met het vruchtbare water weer de kerk uit de wereld in.
Dat is geen beweging voor de toekomst, een intens verlangen van hoe het zou kunnen zijn, dat rijk van God waar geen verdriet en pijn meer is en waar God zelf de tranen zal wissen van onze ogen. Toch hoop ik dat God die tranen niet te snel wist. Tranen mogen we als een reinigend lotion voor de ziel ervaren, vooral als er krassen op worden aangebracht die om heling vragen, zoals de barmhartige Samaritaan de man in de greppel langs de weg vond en zijn wonden verzorgde. Daar moeten we niet op wachten, niet naar reiken al een stip ergens voor op de horizon. Het is geen fata morgana, het is nu en hier.
Het valt binnen de menselijke reikwijdte van een Nieuwe Hemel en een Nieuwe Aarde. Ik kan me voorstellen dat u misschien zult zeggen: “zo ziet de wereld er vandaag de dag niet uit”. Broeders en zusters, die nieuwe wereld zijn wij. Wij hebben de kracht in ons om het verschil te maken. Gelaafd en gereinigd door het water van Gods woord en door het samen breken van het brood trekken wij de wereld weer in. Door echt mens te zijn zoals God het bij het begin voor ogen had, zijn wij in staat nabijheid, warmte en genegenheid te scheppen en daarmee wordt de wereld nieuw. Ons helend handelen voor de bekraste ziel is een teken van de Nieuwe Wereld.
Jezus geeft ons in het evangelie instructies over hoe we dat kunnen vervolmaken. Daar heeft Hij geen stapel stenen en een dak van leisteen voor nodig. De kerk is de levende gemeenschap die we met elkaar vormen. Zondags hier onder dit dak, de rest van de tijd buiten een gebouw in de wereld. Het gebouw is een schuilplaats voor als het regent en koud is, om te schuilen. De kerk zijn wij in al onze kwetsbaarheid. De kerk is waar twee of drie in Zijn Naam bijeen zijn. Niet meer, maar ook zeker niet minder. Maar de kerk is ook het verleden dat zo vaak haar roeping heeft misvormt, zodat het een karikatuur werd van wat God in Jezus heeft voorgeleefd. Daar passen woorden van vergeving bij, die zijn gericht tot mensen die veel leed hebben ondergaan door diezelfde kerk, maar ook woorden van gebed om kracht om te kunnen verzoenen en troosten. Laten we ons niet kleiner maken en blijven hangen in het muurbloempjes-gedrag van: ‘ik kan dat niet’. Samen kunnen we dat en dat is ook wat Jezus zegt: ‘zoek elkaar op, warm je aan elkaar en draag elkaar in de strijd om de kerk buiten dit kerkgebouw mooi te maken’. Hoe doen we dat? Jezus deed het op zijn manier met de Samaritaanse vrouw. Door met haar het gesprek aan te gaan, vormt hij gelijk een kerk. De Samaritanen werden niet gezien door de Joden. In de weinig aantal keren dat zij worden genoemd, laat Jezus zien dat we over onze eigen schaduw van oordelen heen moeten stappen. De Samaritaanse man en de Samaritaanse vrouw laten zich aanspreken. De één door wat hij op zijn weg vindt om daarmee het goede uit zich op te laten borrelen. De Samaritaanse vrouw, omdat zij luistert naar de les van Jezus. Niet op de berg van Sichem noch op de berg Sion zal het plaats vinden, dus niet in het heiligdom van de Joden, en niet op de heilige berg van de Samaritanen. Maar door degenen die Hem zoeken zal Hij gevonden worden, zijn lavende en reinigde genade over hen uit storten als voedsel en drank op de weg naar de andere zoekende mens: dan zal het feest zijn. Vertalen we het naar onze tijd met onze mogelijkheden en begrenzingen, dan zou het er zo uit kunnen zien: ‘Geef me je hand’. Dat betekent niet: deel al mijn opinies, evenmin dat ik alles met jouw zal delen. Ik wil me ook niet met je meten. Ik vraag je alleen om God en de mensen lief te hebben. “Geef me je hand”.
1e lezing: Sirach 27,30;28,1-7; 2e lezing: Romeinen 14,7-9, evangelie: Matteüs 18,21-35
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Heer,' zei de vrouw, `ik zie dat U een profeet bent. Onze voorouders hebben op die berg daar God aanbeden, maar volgens jullie is Jeruzalem de plaats waar men moet aanbidden.' `Geloof Me,' zei Jezus, `er komt een uur dat men niet meer op die berg daar en ook niet in Jeruzalem de Vader zal aanbidden. !!- Jullie aanbidden wat je niet kent, wij aanbidden wat we wel kennen; de redding komt immers uit de Joden. !!- Er komt een uur, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid: dat zijn de aanbidders waar de Vader naar uitziet. God is geest, en zij die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.'