Broeders en zusters, de lezingen staan vol symboliek over het ‘geroepen worden’. Bij Paulus bijna letterlijk en lichamelijk. Symboliek is een woord dat afgelopen week in onze politiek een negatieve connotatie kreeg, maar wat zo belangrijk is om ons geloof er mee gestalte te geven
Het gemak waarmee de toekomstige discipelen van Jezus de vraag wel of niet uitgesproken beantwoorden is verbazingwekkend, bijna beangstigend. Je laat toch niet zo maar alles naast je neer vallen, je verlaat toch niet huis en haard en je dierbaren om iemand te volgen die je nauwelijks kent. Roepen je familie en je vrienden niet net zo hard: ‘we hebben je nodig!’ Er moet meer aan de hand zijn. Wij, monniken, weten van dat haast bovennatuurlijke verschijnsel, dat we roeping noemen. We zullen allemaal hebben ervaren dat het geen keuze is geweest, en als het dat wel in eerste instantie wel zo leek, zullen we ook wel hebben ervaren dat we daarmee niet wegkwamen. Een Godgewijd leven is bijna niet uit te leggen en is volstrekt irrationeel, maar niet te weerstaan omdat we van binnen worden geraakt. Willen we die aanraking kunnen volgen, dan vraagt dat om een existentiële relatie met God. Die relatie is gestoeld op volledig vertrouwen: een vertrouwen in God, die - als doel en dragende grond - in alles aanwezig is. Wij hoeven nergens bang voor te zijn, zelfs niet voor het verlies aan geloof in God of aan geloofwaardigheid van de kerk, want God blijft ons door alles heen trouw. Wij kunnen en mogen eindeloos twijfelen en wankelen: God blijft ons trouw. Die basale zekerheid mogen we hebben. Roeping is ook een groeiproces dat leidt tot volle wasdom en waar we een leven lang over doen. En dan komen ook wij van onze kant weer vanzelf uit bij God, terwijl Hij ons in blijde verwachting opwacht.
De lamp was nog niet gedoofd, dat lazen we bij de jonge Samuel. Je zou denken dat de lamp laat in de avond wordt gedoofd, maar in de tempel is dat juist in de vroege ochtend, als het nog nacht is en de zon nog niet is opgekomen. Onze Godslamp verwijst er naar.
Het is dus tegen het einde van de nacht als Samuel geroepen wordt. In die dagen was een woord van de Heer een zeldzaamheid en kwam een visioen niet of nauwelijks voor. Het Woord kwam tot nu toe tot grote mensen zoals Mozes. Met de jonge Samuel begint echter een nieuwe dageraad: er is weer iemand die luistert naar het Woord van de Heer en de Heer spreekt tot hem. Roeping en luisteren zijn synoniem. Door te luisteren hoort men de roep en diens roeping. Een antwoord is niet nodig, omdat je van binnen voelt dat dit de weg is die je hebt te gaan. Je gaat onvoorwaardelijk op stap. Toch is het ook Eli, de oude priester met zijn ervaring, die nooit zo’n ervaring gehad. Pas na drie keer herkent hij, dat de Heer Samuel roept. Hij zal Samuel initiëren in zijn omgaan met God. Samuel wordt geroepen in Gods ruimte te leven en dat bewustzijn draagt alle mogelijkheden in zich.
Geroepen tot het monastiek leven kan je eenzaam doen voelen. We hebben allen die ervaring. Daarom is het goed om af en toe de gemeenschap die wij zijn, ook te ervaren. Ja, zelfs te vieren.
We proberen te leven in navolging van Jezus, die geen plaats heeft om zijn hoofd op te leggen dan een steen en zo de nabijheid van het koninkrijk van God verkondigt. Willen wij Jezus echt volgen dan zullen ook wij ervaren, dat er ook voor ons geen steen is om het hoofd op neer te leggen. Dat doet zeer en kan desolaat eenzaam aanvoelen. Maar het is geen teken van godverlatenheid, maar juist van Gods nabijheid.
Kijken we naar de tijd van Jezus, dan zien we dat Johannes de Doper zijn leerlingen letterlijk wegwijs maakt. Net zoals Eli aan Samuel duidelijk maakt dat hij een luisterhouding moet aannemen en zich moet openstellen voor het Woord van de Heer, zo zegt Johannes tegen zijn leerlingen: “Zie het Lam Gods.” Daarbij richt hij zijn blik op Jezus. Die leerlingen, Andreas en Johannes, gaan dan achter Jezus aan. Zijzelf hadden Jezus niet gevonden, maar het is Johannes die hen op Jezus wijst. Zo gaat het ook nu nog. Iemand zet een ander op het spoor van Jezus. Maar daarna moet die persoon wel zelf in beweging komen. In feite doet Johannes de Doper niet zoveel. Maar wat hij doet, is wel van het grootste belang. Daarna moeten deze twee leerlingen zelf aan de slag en dat doen ze: ze gaan achter Jezus aan.
In het eerste contact neemt Jezus het initiatief over. Hij keert zich om en vraagt: “Wat verlangt gij?” Dat is een belangrijke vraag. Het is een vraag die we eerst voor onszelf moeten beantwoorden. Als ik Jezus opzoek, als ik achter Jezus aanga, wat verlang ik dan, wat wil ik dan, wat zoek ik dan? Deze leerlingen hebben hun antwoord klaar: “Rabbi, Meester, waar houdt Gij U op?” Ofwel: “Waar verblijft Ge?” Je kunt het ook vertalen als: “Waar woont U?” of: “Waar is uw woning?”
Deze leerlingen kennen Jezus nog niet. Ze hebben alleen dat wat Johannes over Jezus zei: “Zie het Lam Gods.” Ze weten dan ook niet wat ze van Hem kunnen verwachten. Waarschijnlijk hadden ze die vraag “Wat zoeken jullie” ook niet verwacht. Ze antwoorden: “Meester, waar verblijft U?” Dan volgt het antwoord van Jezus: “Gaat mee om het te zien.” “Komt en ziet!”
Daarna wordt het nog interessanter. Er staat: “Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur.” Met andere woorden, het was in de loop van de middag en ze bleven bij Hem tot in de avond. Dat is alles. Meer staat er niet. Ze bleven bij Hem. Ze vragen waar Hij woont, ze gaan mee en ze blijven bij Hem … maar dan …: Toen Andreas bij zijn broer Simon kwam, zei hij: “Wij hebben de Messias gevonden.”
Hoe komt Andreas tot die conclusie? Wat heeft hij gezien, wat heeft hij ervaren in die uren dat zij bij Jezus waren? Het eerstvolgende wat hij doet, is Petrus naar Jezus toe brengen. Misschien wel diezelfde avond nog. Alles komt in een stroomversnelling. Dat eenvoudige bij Jezus blijven heeft de ommekeer bewerkt.
Bij Samuel staat dat in die dagen een woord van de Heer een zeldzaamheid was en een visioen niet dikwijls voorkwam. Met Jezus brak een nieuw tijdperk aan. Hij laat inzien wat het volgen van een roeping feitelijk betekent. Geen leven van koninklijke rijkdom, maar eerder een leven waarin Jezus om zijn leven belachelijk wordt gemaakt en uiteindelijk wordt gedood. Dat leven volgen wij.
Maar zoals Eli en Jezus geruststellend aanwezig waren, zo kunnen we ook tegen onszelf zeggen: “wees niet bang, want God vertrouwt op ons”. Wij kunnen leren te vertrouwen in Hem door zijn Zoon Jezus te volgen en onze roeping trouw te beleven. In God komt alles goed.
1e lezing: 1 Sam. 3, 3b-10. 19; 2e lezing: 1 Kor. 6, 13c – 15a. 17-20; evangelie: Johannes 1, 35-42
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978
In die tijd stond Johannes daar met twee van zijn leerlingen. Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: ‘Zie, het Lam Gods.’ De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna. Jezus keerde zich om en toen Hij zag dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: ‘Wat verlangt gij?’ Ze zeiden tot Hem: ‘Rabbi’ - vertaald betekent dit: ‘Meester - waar verblijft ge?’ Hij zei hun: ‘Gaat mee om het te zien’. Daarop gingen zij mee en zagen waar Hij zich op hield. Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur. Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van die twee die het gezegde van Johannes hadden gehoord en Jezus achterna waren gegaan. De eerste die hij ontmoette was zijn broer Simon tot wie hij zei: ‘Wij hebben de Messias: - vertaald betekent dat: de Gezalfde - ‘gevonden,’ en hij bracht hem bij Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: ‘Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Kefas - dat betekent: Rots - genoemd worden.’