Broeders en zusters, Maria Magdalena ging naar het graf van Jezus. Ze heeft vast niet goed geslapen, onrustig, draaiend en uiteindelijk is zij maar opgestaan. Johannes zegt dat het vroeg in de ochtend was, terwijl het nog donker was. Een enorm gevoel van gemis voerde haar naar het graf. Maar toen ze bij het graf aankwam, vond ze de steen verwijderd en het lichaam van Jezus was weg. Ze trok een logische conclusie, rent terug en vertelt Simon Petrus en de andere leerling: "Zij hebben de Heer uit het graf genomen en we weten niet waar ze Hem hebben neergelegd."
Jezus was gedood op een afschuwelijke manier en nu hadden ze ook nog zijn lichaam gestolen. Zelfs in haar verdriet is haar denken duidelijk; wat had ze anders kunnen denken? Wat zouden wij hebben gedacht? Waarom gingen Petrus en de andere leerling naar het graf? Twijfelden ze aan het verhaal en wilden de feiten met eigen ogen zien? Herinnerden ze zich de woorden van Jezus bij het laatste avondmaal: "Ik ga weg en ik kom weer terug" en hebben ze een klein sprankje hoop dat Hij zou leven? Gingen zij naar het graf omdat ze gefrustreerd waren over de ineenstorting van Jezus’ project, de koning van de Joden! en wilden ze alleen maar iets doen? Misschien wilden Petrus en zijn metgezel alleen maar langs het graf lopen en zekerheid hebben, voordat zij naar huis gingen. In feite klinkt het als een wedloop naar het graf, aangezien de andere leerling sneller liep dan Petrus en als eerste bij het graf aankwam. Misschien herinnerden de twee zich Jezus’ woorden wel en liepen ze naar het graf tegen alle hoop in.
Zijn wij dat ook niet vandaag mensen die in een leeg graf kijken en geloven wat onze ogen niet zien: Jezus Christus is uit de doden opgewekt?
Maria Magdalena is bij het begin van het verhaal nog steeds in het donker. Ze heeft de verrezen Heer, het licht van de wereld, nog niet gezien. Ze heeft geen opstandingsgeloof en natuurlijk denkt ze dat zijn lichaam gestolen is. Logisch toch? Maar dan komen we bij de kern van het verhaal dat met Kerstmis al is begonnen: ‘Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis kan het niet aan’. Is dat niet de grootste voeding of energiebron van ons geloof: de duisternis kan het licht niet aan. De duisternis in het brein van enkele mensen zal het licht niet aankunnen.
Jezus’ opstanding brengt de langverwachte bevrijding. Niet langer tastten de mensen rond in de duisternis, op zoek naar verlichting, weg uit de klauwen van het kwaad. De duisternis is bedreigend, het einde daarvan is inzicht. Eén leerling kijkt met andere ogen. Hij rent naar het graf om er met gelovige ogen naar te kijken. Het is de metgezel, de leerling die Jezus lief had, die keek, ’zag en geloofde’. Hij zag dat Jezus de dood en al haar attributen achter had gelaten. Was het liefde die de andere leerling er toe bracht om de waarheid van wat er had plaatsgevonden, te zien? Is het liefde, onze sterke band met Jezus, die ons voedt via de vele doden, die we zelfs voordat onze lichaam sterft, verdragen?
Natuurlijk spoort ons geloof ons aan om te vertrouwen in moeilijke tijden. En ja, het is hoop dat ons naar de toekomst laat kijken, ook al hebben we het nu heel erg zwaar. Want de leerling die geloofde, was degene van wie Jezus hield. En u weet het: liefde doet anders kijken. Het laat zien wat wij niet zien.
Het bewustzijn van dat we bemind worden door Christus, brengt ons tot geloof en laat ons goede dingen doen, want wij weten dat degene die van ons liefde toonde ons nooit meer in de steek zal laten. Met de verzekering van die liefde blijven wij geloven en hopen. We zijn als die geliefde leerling.
Van ons wordt gevraagd te geloven zonder te zien, zonder een definitief, tastbaar bewijs dat de Heer waarlijk is opgestaan. We hebben wel het bewijs dat Jezus van ons houdt: wij zijn de geliefde leerlingen. Hij wilde dat zijn liefde in ons zou leven, zodat we, net als Hij, ook Gods liefde naar anderen zouden uitdragen.
Johannes vertelt ons dat het de eerste dag van de week is en hij verwijst daarmee nog een keer naar het boek Genesis. Op de eerste dag van de schepping overwon God de duisternis door het scheppen van licht. Johannes suggereert, dat God dat weer doet in Jezus’ opstanding. Het was donker, maar het licht schijnt in de duisternis. Het geloof van de geliefde leerling is daar een teken van. Het is in de sombere duisternis van het graf en niet op een zonnige berg, dat de leerling gelooft. Wij geloven ook of we worstelen om te geloven bij een donker graf als een geliefde sterft, een huwelijk uiteen valt of het verlies van een baan een grote verschuiving in ons leven teweeg brengt; als ouderdom ons leven begint te verduisteren en of ziekte ons beperkt, en ga zo maar door.
Wij staan bij het graf: het is donker en er zijn geen geruststellende tekenen. Toch herinneren we ons, dat Jezus ons liefheeft en wij laten nog een keer zien, dat we geloven. "Jezus is opgestaan uit de doden!" Met die woorden zijn wij er zeker van dat degene die van ons houdt, ons ook zal helpen sterker te zijn dan de dood in al zijn vormen. Moge dat werkelijkheid zijn alle dagen van ons leven.
1e lezing: Handelingen 10, 34a. 37-43; 2e lezing: Kol. 3, 1-4, evangelie: Johannes 20, 1-9.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen - het was nog donker - bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold. Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: ‘Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.’ Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf. Ze liepen samen vlug voort, maar die andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan. Voorover bukkend zag hij de zwachtels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats. Toen pas ging ook de andere leerling die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen; hij zag en geloofde, want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.