Zowel de tocht door de woestijn als de beklimming van de berg zijn sterke bijbelse begrippen die de rijke betekenis verbeelden van de confrontatie die een mens met zichzelf kan opdoen.
Uitmuntende beelden ook voor deze Veertigdagentijd. Ieder mens die de woestijn opzoekt of een berg beklimt kan dan ook gemakkelijk vertellen wat zo'n unieke ervaring teweegbrengt. Zelf werd ik altijd gefascineerd door wat ik samen met jonge knapen in de hoge bergtoppen van de Alpen mocht meemaken. Hoe lastiger zo'n tocht wordt en hoe meer hij het uiterste van je krachten vraagt, des te sterker en onvergetelijker wordt dat ene moment wanneer je met zijn allen op de top staat en heel de wereld letterlijk aan je voeten ligt. Ook al kan je er slechts enkele ogenblikken blijven, dat ene moment heeft meer dan genoeg aan zichzelf: het bezit een eeuwigheidswaarde die alle moeite en pijn voorgoed doet vergeten. En zonder enige aanwijzing ervaart zelfs de grootste drukdoende puber wat 'stilte' en 'beschouwing' betekent. Het voelt dan ook als een doodzonde aan, wanneer je een sigaret opsteekt of de speelkaarten boven haalt. Je bent die enkele ogenblikken een andere mens. Je denkt en gedraag je helemaal anders dan beneden, in het dal van het dagelijkse, jachtige leven. Je ervaar meer dan anders, je eigen binnenkant.
Ook Jezus werd sterk gefascineerd door de bergen, ook al werkte deze aantrekkingskracht dieper op Hem in dan een zuivere natuurervaring of het unieke vergezicht. Alhoewel … een berg had bij Jezus altijd te maken met een vergezicht, maar dan als beeld van wat 'verder reikt' in zijn leven en in dat van zijn volgelingen. Zo sprak Hij op de helling van een berg zijn meest beroemde rede uit. Woorden, nooit eerder gehoord, die Gods Blijde Boodschap brachten. Als de nieuwe Mozes straalde ook zijn gezicht van Gods licht en heerlijkheid. En even buiten Jeruzalem zou Hij uiteindelijk verheven worden met een Naam, hoog boven alle namen. Een nieuwe Elia, opgenomen in de hemelse Liefde en in het eeuwige Licht. Maar tussen beide hoogten in ging Jezus Golgotha op. De berg als toppunt van zijn vernedering, van zijn gehoorzaamheid tot de dood, hoogtepunt van Gods Liefde die de dood overwint. Van Lucas weten we dat Hij heel vaak de bergen introk om er alleen te zijn en te bidden. We mogen zelfs met enige zekerheid ervan uitgaan dat Hij dit ook geregeld deed in gezelschap van Petrus, Jakobus en Johannes. Wie weet, hebben zij Hem precies op die momenten reeds met andere ogen gezien en hebben zij daar, meer dan in het dal, de kracht ervaren die van Hem uitging, de rust, de zekerheid, zijn aanstekelijke geestkracht.
Zo ook trekt Hij als naar gewoonte die dag een hoge berg op om er samen met hen te bidden, zes dagen nadat Petrus heeft beleden: "Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God." Ja, 'Na zes dagen …' staat er, en niet die mistige formule 'In die tijd …'. Matteüs ziet immers een duidelijke band tussen lijden en verheerlijking. Die berg, met andere woorden, reikt tot in het verre Jeruzalem en tot aan het einde van Jezus' leven. En uitgerekend op dat moment verschijnen Hem Elia en Mozes, zijn lichtende voorbeelden. Van kindsbeen af was Hij in gesprek met de Thora en de Profeten. Waar Hij kwam moesten de mensen aan Mozes en Elia denken. "Mozes is weer in ons midden", riepen ze dan, of "Elia is weergekeerd". Toen Hij hun vertrouwde gestalten zag, straalde zijn gelaat. Lijden en dood wachtten Hem, maar op die berg was het toch eventjes Paasmorgen. Jezus op zijn paasbest: Licht uit licht, ware God uit de ware God. Een vergezicht, een visioen, een topervaring. Thora, Profeten en evangelie ontmoeten elkaar. De tijd staat eventjes stil. Zo hebben de drie leerlingen zonder het te beseffen als het ware een vervroegde Paaservaring. Pasen is evenwel het einde van een lange, dood-lopende weg, van een kruisweg die zij nog te gaan hebben. Daarom beseffen ze, op het moment dat hun wereld even stilstaat, de diepe betekenis nog niet van deze ervaring, van Jezus' uiteindelijke weg en die ook later hen te wachten staat. Pas met Pasen zullen zij Hem zien in zijn ware gedaante. Een mens om nooit te vergeten, beeld van God, voorgoed op hun netvlies vastgelegd. Petrus wil dit heerlijke moment vasthouden, voor altijd bewaren. Op dat moment klinkt vanuit de wolk dezelfde stem waarmee alles is begonnen aan de oever van de Jordaan. Ze hoeven geen tenten te bouwen, ze mogen Hém niet vasthouden. Heel even maar zijn ze op die berg, verwijlen ze in die uitzonderlijke ervaring. Ze moeten meteen weer afdalen want ze hebben nog een hele reis af te leggen. Een reis met Jezus … ten einde toe.
Ook wij maken het soms mee - heel eventjes maar - dat wij Gods ware gedaante zien en aangeraakt worden door zijn Licht. Eeuwigheidservaringen die ons kracht geven om de dagelijkse Veertigdagentijd van het leven verder te zetten. Wellicht herkennen we iets van dit onverwachte wonder wanneer één van ons zich openbaart en iets van zijn binnenste laat zien. Wanneer iemand iets zegt wat hij nooit kon zeggen, iets laat zien wat nooit te zien was. Wanneer een hand opengaat om te ontvangen en te geven of een traan die vrijkomt, van verdriet maar ook van liefde. Op zo'n heilig moment voelen we enkel nog eerbied, diep ontzag voor het wonder dat aan ons geschiedt. Want meestal is onze binnenkant bedolven onder een laag van teleurstelling, pijn, verdriet, schaamte. Maar het wordt een piekervaring wanneer het toch eens gebeurt, zomaar op de vlakte waar het leven geleefd moet worden, waar we staande moeten blijven en zo vaak worden beproefd. Maarten Luther King heeft als geen ander zo'n topervaring met een zo een krachtig vergezicht verwoord dat duizenden kleurlingen hem geloofden en hem in zijn weg van geweldloos verzet zijn gevolgd: "Ik weet niet wat er zal gebeuren, want moeilijke dagen liggen er voor ons. Omdat ik op de top van de berg gestaan heb, maakt mij dat niets meer uit. Zoals alle mensen zou ook ik graag lang leven. Het is mooi om oud te mogen worden. Maar dat is nu mijn zorg niet meer. Ik wil alleen Gods wil vervullen. Hij heeft mij de berg laten beklimmen en ik heb het beloofde land mogen zien. Mijn ogen hebben de heerlijkheid van het komende Godsrijk mogen aanschouwen. Daarom ben ik zo gelukkig. Ik maak me geen zorgen meer."
eerste lezing: Genesis 12,1 - 4a; tweede lezing: 2 Timoteüs 1,8b - 10; evangelie: Matteüs 17,1 - 9.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij alleen waren. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn kleed werd glanzend als het licht. Opeens verschenen hun Mozes en Elia, die zich met Hem onderhielden. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: "Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als Gij wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia." Nog had hij niet uitgesproken of een lichtende wolk overschaduwde hen en uit de wolk klonk een stem: "Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, in wie Ik mijn welbehagen heb gesteld; luistert naar Hem." Op het horen daarvan wierpen de leerlingen zich ter aarde neer, aangegrepen door een hevige vrees. Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: "Staat op, en weest niet bang." Toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan alleen Jezus. Onder het afdalen van de berg gelastte Jezus hun: "Spreekt met niemand over wat ge hebt aanschouwd voordat de Mensenzoon uit de doden is opgestaan."