“Amerikaanse eiken massaal tegen de vlakte in Loonse en Drunense Duinen.” Met deze woorden begon onlangs menig artikel in krant en op internet. In het Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen worden deze zomer massaal Amerikaanse eiken gekapt. De boom is hier zo overheersend dat er geen plaats meer is voor inheemse bomen, bomen die hier van oorsprong groeien, met de bijbehorende insecten, vogels en schimmels. Na het broedseizoen begint Natuurmonumenten met het verwijderen van deze eiken. Het gaat om een gebied van zo'n honderddertig voetbalvelden. Op sommige plekken betekent dat een complete kaalslag.
Maar, “dan zal Ik zelf van de top van de hoge ceder een twijgje nemen en dat in de grond zetten”, aldus God in de eerste lezing. “… Het zal takken dragen, vrucht vormen en een prachtige ceder worden.”
De eerste lezing van vandaag is de afsluiting van een profetische reflectie op de Babylonische ballingschap. Dit wordt pas duidelijk wanneer we het gehele hoofdstuk lezen: een allegorische vertelling over twee adelaars en een twijgje. De eerste adelaar, die het twijgje plant en van water voorziet, is de Babylonische koning Nebukadnessar die de koning van Juda Jojakim in ballingschap wegvoert. De tweede adelaar is de Egyptische farao Psammetichus, tot wie Sedekia (de oom van Jojakim) zich wendt voor militaire hulp.
De gevolgen zijn rampzalig. Sedekia en de gehele bovenlaag van Juda worden weggevoerd, de stad Jeruzalem volledig verwoest. Dit was niet gebeurd als Sedekia zich aan het verbond met God had gehouden, en niet aan de farao om hulp had gevraagd. Volgens de allegorische vertelling is dit politieke drama een straf. Een straf van God voor het niet onderhouden van het verbond met de Eeuwige. Maar ondanks dat - aldus de lezing van vandaag - zal de belofte van een blijvend Davidisch koningschap toch worden ingelost, want: “dan zal ik zelf van de top van de hoge ceder een twijgje nemen en dat in de grond zetten …”, aldus God in de eerste lezing, “het zal takken dragen, vrucht vormen en een prachtige ceder worden.” Zal het een inheemse zijn, of toch een exoot?
Maar hoe het ook zij, het lijkt in ieder geval op een mosterdzaadje. “Wanneer dat gezaaid wordt in de grond”, aldus Jezus tot de menigte, “is het wel het allerkleinste zaadje op aarde; maar eenmaal gezaaid, schiet het op en het wordt groter dan alle tuingewassen.”
In de evangelielezing van vandaag horen we twee parabels over het Rijk Gods. In de eerste parabel vergelijkt Jezus het Rijk Gods met een man die zaad op zijn akker strooit. Hij slaapt en staat op. Intussen kiemt het zaad en schiet op, maar hij weet niet hoe. In de tweede parabel spreekt Jezus opnieuw over het Rijk Gods. Ditmaal moet het mosterdzaad hem als beeld dienen. Het mosterdzaad is weliswaar het kleinste onder de zaden, en toch groeit er een plant uit - de Brassica nigra - die zeer hoog kan opschieten. Het bereikt een hoogte van maar liefst twee meter. En volgens de parabel schuilen er zelfs vogels in de schaduw van haar takken om uit te rusten.
Over de betekenis hiervan zullen wellicht niet veel lezers in het duister tasten. Het Rijk Gods begint klein. Het begint met een enkele man uit Galilea die twaalf medewerkers op de been brengt. Ondanks tegenstand en teleurstellingen zullen zij toch doorgaan en volhouden. De parabels, met andere woorden, willen ons een uitzicht tonen op de nieuwe vorm waarin het Rijk Gods zal komen. Het begin is nog klein en nietig, maar uiteindelijk zal het Rijk Gods de gehele wereld omvatten. Het zal een Rijk zijn van barmhartigheid en gerechtigheid, een rijk dat heil zal brengen aan iedereen. Aan iedereen, zonder onderscheid, oftewel: de inheemsen en de exoten.
Beide parabels, alsook de eerste lezing, accentueren de onbegrijpelijkheid van de groei van het Rijk Gods en haar zichtbare realiteit. Ofschoon het begin klein is, zal het de gehele wereld omvatten en heil brengen aan iedereen. Vanzelf zal het allemaal niet gaan. Maar in en door ons handelen, ons doen en laten - wanneer we de blijde boodschap van barmhartigheid en gerechtigheid in praktijk brengen -, zal het Rijk Gods hoe langer hoe meer zichtbaar worden. Eerst is het nog klein, een klein struikgewas, maar langzamerhand wordt het een grote boom, en zullen vogels in de schaduw van zijn takken nestelen. In de takken van een ceder misschien of van een Amerikaanse eik?
Of het een goed idee is om in de Loonse en Drunense Duinen buitenlandse bomen te kappen zodat inheemse bomen niet het onderspit delven, weet Natuurmonumenten beter dan ik. Maar wanneer we dit allegorisch lezen, en het natuurpark als een soort metafoor zien voor onze eigen samenleving, wat zal dan het antwoord zijn? Zal ook dan het Rijk Gods, het rijk dat heil brengt aan iedereen, hoe langer hoe meer zichtbaar worden? Het antwoord op deze vragen ligt in onze eigen handen besloten. Amen.
1e lezing: Ezechiël 17, 22-24; 2e lezing: 2 Kor. 5, 6-10; evangelie: Marcus 4, 26-34
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de menigte: `Met het koninkrijk van God gaat het als met iemand die zaad op zijn land heeft gestrooid. Hij slaapt en waakt, nacht na nacht en dag na dag, en het zaad ontkiemt en schiet op, zonder dat hij weet hoe. Vanzelf draagt de aarde vrucht, eerst de groene spriet, dan de aar, dan het graan in de volle aar. Wanneer de vrucht zover is, slaat hij er meteen de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.' Ook zei Hij: `Waarmee zullen we het koninkrijk van God vergelijken, of met welke gelijkenis geven we het weer? Het is als een mosterdzaadje dat in de aarde gezaaid wordt. Het is het kleinste van alle zaden op aarde, maar als het gezaaid is, komt het op en wordt het groter dan alle andere struiken en het krijgt grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen .' Met veel van dergelijke gelijkenissen predikte Hij het woord, voor zover ze in staat waren het te horen. Zonder gelijkenis sprak Hij niet tegen hen, maar als ze onder elkaar waren, legde Hij zijn leerlingen alles uit.