Wat is uw vrucht, broeders en zusters? Zo in het wilde weg gesteld is dat natuurlijk een tamelijk absurde vraag, maar het was wel het eerste dat bij me opkwam toen ik het evangelie van deze zondag las: wat is mijn vrucht? Bén ik vruchtbaar? Is mijn geloof vruchtbaar? Ik moet toegeven dat ik u tot op heden het antwoord schuldig blijf. Als ik goed en eerlijk bij mezelf te rade ga, weet ik niet goed of ik wel degelijk vruchtbaar ben op de manier die het evangelie ons voorhoudt. Ik kan me wel uitputten in het opsommen van allerlei prestaties, verwezenlijkingen, verdiensten, maar dat lijkt me niet de vruchtbaarheid waarvan hier sprake. Het gaat om een ander soort vruchtbaarheid. Wat opvalt in de parabel is het feit dat het blijkbaar niet uitmaakt of je dertig-, zestig- of honderdvoudig vrucht draagt. De kwantiteit is dus van volstrekt geen belang. Dat is trouwens een rode draad doorheen de evangeliën: denk maar aan de parabel van de talenten, de werkers van het eerste en laatste uur, de broodvermenigvuldiging… Telkens is de boodschap dat het om iets anders gaat dan hoeveelheden, aantallen, productie. We lijken dat na tweeduizend jaar nog steeds niet begrepen te hebben. In onze middagrefter lezen we een biografie van Maarten Luther, nu 500 jaar na het uitbarsten van zijn striemende kritiek op de kerk van zijn tijd, en ook hij fulmineerde tegen onder meer juist dit probleem: onze zonden en Gods vergeving daarvoor werden door paus en Kerk vertaald in hoeveelheden, aantallen. Alsof God vanuit de hemel een boekhouding bijhoudt! En ook in onze tijd lijken we er maar niet in te slagen om dat tellen te stoppen. Neem bijvoorbeeld het klimaatprobleem. Dat is een zeer reëel probleem, dat we meer en meer zelfs aan den lijve beginnen te voelen. Ik ontken dus niet dat er dringend gehandeld moet worden, wereldwijd, maar ik erger me mateloos aan het kwantificeren van dit probleem. Er wordt veel te veel over en weer gegooid met cijfers, tabellen en grafieken; en we denken: “Hoe meer cijfers, hoe ingewikkelder tabellen, des te overtuigender zullen we zijn!” Ik geloof dat niet. Ik geloof dat het probleem dieper ligt, namelijk in ons eigen hart, daar waar we nog steeds niet geloven dat het om iets anders gaat dan hoeveelheden en aantallen. Het zaad dat in goede aarde valt, draagt vrucht. Dat is alles. Meer hoeft dat niet te zijn. God is dankbaar voor elk zaadje dat in goede aarde valt. God heeft elk zaadje verschillend gemaakt, gelukkig maar. En Hij is dankbaar dat het in de aarde valt die het opneemt en laat opbloeien. En hoe kan dat zaadje opbloeien, broeders en zusters? Wanneer we de goede aarde vergelijken met de andere, dan lijkt het mij vooral te gaan om een houding van openheid en vrijheid. De goede aarde neemt het zaad op, maar zonder het enerzijds te versmachten of anderzijds aan zijn lot over te laten. De goede aarde is evenwichtig: zij blijft zichzelf terwijl zij toch het vreemde zaad in zich opneemt; zij geeft haar groeikracht aan het zaadje door, zonder het wezenlijk te veranderen: ook het zaadje mag zichzelf blijven. En zo kan ook de aarde - wij dus - dankbaar zijn voor de rol die zij heeft gekregen in Gods plan met deze wereld. Wij hebben allemaal zo’n rol, broeders en zusters. Ieder van ons mag deelnemen aan Gods rijk. En de parabel van het zaad leert ons dat dankbaarheid, openheid en vrijheid zoveel mooier en, jawel, productiever zijn dan verkramping, overdrijving of afsluiting. Ook in de discussie over de toekomst van onze planeet lijkt me dat een factor die veel te veel onderbelicht blijft: we mogen, te midden van alle problematiek, ook gewoon dankbaar zijn voor elke appel die we kunnen plukken, elke bloem die we mogen ruiken, elke vogel die we zien vliegen. Iemand die geniet van Gods woord, zal daar de vrucht van dragen. Iemand die geniet van de natuur rondom, zal daar de vrucht van dragen. Iemand die geniet van de ontmoeting met een medemens, zal daar de vrucht van dragen. Want niemand van ons is gemaakt om alleen maar aarde te zijn. Ieder van ons is bedoeld om te groeien en te bloeien. En het zaad waardoor je opbloeit kan heel verschillend zijn: de natuur, God, je medemens, Jezus, kunst, gerechtigheid, sport, gebed… Als we dankbaar en met open armen, in vrijheid en uit liefde, aan de slag gaan met wat God ons gegeven heeft, dan dragen we onvermijdelijk vrucht. Dertig-, zestig- of honderdvoudig: het is van generlei tel, want de liefde is alles wat telt.
1e lezing: Jesaja 55,10-11; 2e lezing: Romeinen 8,18-23; evangelie: Matteüs 13,1-23
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op zekere dag had Jezus zijn huis verlaten en zat aan de oever van het meer. Toen verzamelde zich bij Hem een menigte zo talrijk, dat Hij in een boot moest stappen om daar plaats te nemen, terwijl de hele menigte langs het strand bleef staan. Hij sprak tot hen over vele dingen in gelijkenissen.’ Eens, zo begon Hij, ging een zaaier uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een gedeelte op de weg en de vogels kwamen het opeten. Een ander gedeelte viel op de rotsachtige plekken, waar het niet veel aarde had; het schoot snel op omdat het in ondiepe grond lag. Toen de zon was opgekomen, kreeg het te lijden van de hitte, zodat het verdorde bij gebrek aan wortel. Weer een ander gedeelte viel onder de distels en deze schoten op, zodat het verstikte. Een ander gedeelte tenslotte viel op goede grond en leverde vrucht op: deels honderd -, deels zestig -, deels dertigvoudig. Wie oren heeft, hij luistere.’ Zijn leerlingen kwamen Hem vragen: ‘Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?’ Hij gaf hun ten antwoord: ‘Aan u is het gegeven de geheimen van het Rijk der hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven. Aan wie heeft, zal gegeven worden, en wel in overvloed; maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden, zelfs wat hij heeft. Als ik tot hen spreek in gelijkenissen, dan is het omdat zij, ofschoon zij ogen hebben, niet zien en ofschoon zij oren hebben, niet horen of begrijpen. Zo wordt in hen de profetie van Jesaja vervuld die aldus luidt: Met uw oren zult gij luisteren en toch niet verstaan, met uw ogen zult gij kijken en toch niet zien. Want verhard is het hart van dit volk, met hun oren luisteren ze slecht en hun ogen doen zij dicht, uit vrees dat zij zouden zien met hun ogen, met hun oren zouden horen, met hun hart zouden verstaan, zich zouden bekeren en Ik zou hen genezen. Gelukkig uw ogen, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen! Want voorwaar, Ik zeg u: vele profeten en rechtvaardigen hebben verlangd te zien wat gij ziet, maar zij hebben het niet gezien; en te horen wat gij hoort, maar zij hebben het niet gehoord. Gij dan, luistert naar de gelijkenis van de zaaier: Zo dikwijls iemand het woord van het Koninkrijk wel hoort maar niet begrijpt, komt de boze en rooft weg wat gezaaid ligt in zijn hart; dat is hij die op de weg gezaaid is. Die op rotsachtige plekken werd gezaaid, is hij die het woord hoort en het terstond met blijdschap opneemt: maar hij heeft geen wortel geschoten, hij leeft bij het ogenblik, en als hij omwille van het woord verdrukt of vervolgd wordt, komt hij onmiddellijk ten val. Die gezaaid werd tussen distels is hij die het woord wel hoort, maar dit wordt door de zorgen van de wereld en de begoocheling van de rijkdom verstikt en zo blijft het zonder vruchten. Maar die in goede aarde werd gezaaid, is hij die het woord hoort en begrijpt en daarom vrucht draagt: bij de een is de opbrengst honderdvoudig, bij een ander zestigvoudig en bij een ander dertigvoudig.’