Midden, in het hartje van het Marcusevangelie, zomaar ‘op zijn weg’ – zo staat er - stelt Jezus geheel onverwacht de vraag: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Hij vraagt m.a.w. niet wát de mensen zoal over Hem praten wanneer maar – op de man af vraagt Hij - wat geloven zij? Deze vraag naar Wie Hij is loopt als een rode draad doorheen het Marcusevangelie. In tegenstelling tot Lucas, Matteüs en Johannes Schenkt Marcus in zijn allereerste zin heel duidelijke wijn: “Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God”, zo staat er En eigenaardig genoeg tekent hij Jezus uit die op talrijke plaatsen Zijn leerlingen nadrukkelijk verbiedt in zijn evangelie om over zijn ware aard te spreken. Bijbelwetenschappers hebben dit het ‘Messiasgeheim’ genoemd Een kenmerk dat echt typerend is voor dit eerste en oudste evangelie.
Wanneer Jezus deze vraag stelt is het bijna twee jaar dat Jezus op weg met zijn leerlingen en dat Hij hen voortdurend door wonderen en verhalen aan het onderrichten is dat God liefde is. En even tussendoor - alsof het om iets onbelangrijks gaat – beslist Hij even polshoogte te nemen. Hij doet het “op weg” zo staat er (Mc 8,27) zodat zijn leerlingen hun spontaneïteit bewaren. ‘Wat zeggen de mensen?’ en vraag die niet compromitterend is. En inderdaad, de antwoorden komen los Met een samenvatting van Jezus’ impact op de menigte. En dan, plots, komt Hij met de echte vraag die Hij wou stellen. Een vraag die tot op vandaag blijft klinken: “Maar gij, zie zegt gij dat ik ben?” Geen vraag naar kennis, zelfs niet naar ervaring, Het is een vraag die recht in het hart snijdt. De apostelen kennende, zal het dan wel eventjes stil geweest zijn. Gelukkig is er de spontane, impulsieve Petrus die ook nu haantje te voor is, springt op het antwoord: “Gij zijt de Messias” of in het Grieks: “Gij zijt de Christus’. Het is een antwoord als een voltreffer. Een ware geloofsbelijdenis. Uit Petrus’ mond hoort Jezus dat zijn leerlingen ertoe gekomen zijn Hem zijn ware identiteit te geven van Messias, die door God gezonden is om zijn rijk op aarde te vestigen. Jezus’ eerste reactie klinkt onverwacht streng: “Hij verbood hun streng met iemand over Hem te spreken” Pas wanneer zij de volheid van deze belijdenis zullen vatten en zij de niet te geloven consequenties zullen gezien hebben. Want alleen zijn lijden, dood en zijn Verrijzenis zullen hen toelaten de ware toedracht te kennen van het mysterie van zijn persoon en van zijn zending. Het is dan ook van dan af dat Hij zijn leerlingen begint te onderrichten Over het Pasen dat Hij zal ondergaan. Petrus kan die aankondiging van de passie niet aannemen. Maar Jezus keert hem de rug toe en richt zich tot de leerlingen. Jezus aanvaardt geen compromis, zijn strenge taal voor Petrus geldt voor allen die Hem willen volgen. Het wordt een keerpunt in het Marcusevangelie. In het tweede deel van dit evangelie ot driemaal toe zal Jezus zijn lijden voorspellen. Tot driemaal toe zal Hij op het onbegrip van zijn leerlingen botsen En tot driemaal toe zal Hij oproepen Hem te volgen Door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen.
Jezus verheerlijkt daarmee niet het lijden en zeker niet de zelf gekozen dood. Het gaat Hem over het fysieke en morele lijden, hoe klein ook, dat het leven op aarde van een consequente christen kan meebrengen. Ieder die de naam Christen waardig is, is geroepen om - ieder naar eigen maat - deel te nemen aan Jezus’ kruis. Een mens moet immers al een en ander meegemaakt hebben om te kunnen beseffen dat Jezus de beste weg gekozen heeft “Wie zijn leven voor mij verliest, zal het redden”. Een moeilijke, maar ook een troostvolle waarheid.
1e
lezing: Jesaja 50, 5-9a; 2e lezing: Jak. 2, 14-18; evangelie: Marcus 8, 27-35
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trok Jezus met zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus. Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ Zij antwoordden Hem: ‘Johannes de Doper, anderen zeggen Elia en weer anderen, dat Gij een van de profeten zijt.’ Daarop stelde Hij hun de vraag: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Petrus antwoordde: ‘Gij zijt de Christus.’ Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken. Daarop begon Hij hun te leren, dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden en door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen worden en ter dood gebracht, maar drie dagen later verrijzen. Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid. Toen nam Petrus Jezus terzijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden. Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen en voegde Petrus op strenge toon toe: ‘Ga weg, satan, terug! want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.’ Nadat Hij behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen, sprak Hij tot hen: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie, zal het redden.