‘Ga goed met je gaven om’, de themawoorden op de voorpagina van het liturgieboekje van deze zondag. En misschien passen deze woorden ook wel goed bij de aankomende vice-president van de Verenigde Staten: Kamala Harris. Zij is opgevoed met het idee dat de wereld haar als een zwarte vrouw zal zien, dat ze daarom sterk moet zijn, haar burgerplicht moet vervullen, en niet bang moet zijn om de barricaden op te gaan. “Mijn moeder is de grootste inspiratiebron in mijn leven”, aldus Harris op Instagram. “Ze was het type ouder dat, als je klagend thuiskwam, zei: ‘Nou, wat ga je eraan doen?’ Daarom besloot ik president van de VS te worden.”
“Een sterke vrouw, wie zal haar vinden”, hoorden we zojuist in de eerste lezing. “Haar waarde gaat uit boven die van kostbare koralen.”
De eerste lezing van vandaag zijn enkele verzen uit het bekende ‘Loflied op de sterke vrouw’, waarmee het boek Spreuken wordt afgesloten. Eeuwenlang heeft men deze tekst gezien als een loflied op de ‘degelijke huisvrouw’: een vrouw die dag en nacht voor haar gezin in de weer is, en die ervoor zorgt dat haar man een schitterende carrière ‘in de poorten van de stad kan maken’. En de lezing van vandaag wekt de indruk dat men dit beeld heeft willen handhaven. Maar eigenlijk presenteert het Loflied een geheel ander soort vrouw. De verzen waarin de ‘sterke vrouw’ als een zelfstandige zakenvrouw optreedt en beslissingen neemt, alsmede waarin zij wijsheid verkondigt en onderricht geeft, zijn in de eerste lezing helaas weggelaten.
Wie heel de tekst van het begin tot het einde leest, merkt dat de vrouw in het middelpunt van de belangstelling staat. Zij is de enige om wie het gaat, de enige die optreedt, handelt en doet. Zij is een vrouw met macht, verstand, en invloed. Haar activiteiten binnenshuis en daarbuiten zijn de spil van alles. Zij is niet de vrouw van een aanzienlijke man, maar haar man is de echtgenoot van een aanzienlijke vrouw.
Volgens het slot van het Loflied komt haar echte persoonlijkheid tot haar recht in wat zij doet, en wie zij is voor God. Zij is een vrouw met ontzag voor God. Zij moet niet geprezen worden omdat zij eerbied heeft voor God, of omdat zij daarmee wordt geïdentificeerd. Nee, zij moet geprezen worden om haar daden. Om de daden die zij in eerbied voor God heeft gedaan. Zij heeft het leven met al haar kracht omarmd. Zij ziet de toekomst lachend tegemoet. Dat is het leven, wanneer je de Heer vreest. Dat is het leven, wanneer je goed met je gaven omgaat.
“Uitstekend, goede en trouwe dienaar”, hoorden we zojuist in het evangelie, “over weinig waart ge trouw, over veel zal ik u aanstellen. Ga binnen in de vreugde van uw heer.”
De parabel van de talenten heeft men vaak in verband willen brengen met de bekwaamheden, de verstandelijke aanleg, of met de natuurlijke gaven die een mens bij zijn geboorte meekrijgt. Maar eigenlijk was het ‘talent’ een bepaald gewicht (ca. 34 kg), of de geldwaarde van dat gewicht in zilver. In de parabel gaat het dan ook niet om de aangeboren gaven van knechten. Het gaat veeleer om het bezit van de heer - oftewel: van God - dat hij aan ieder volgens zijn bekwaamheid geeft en toevertrouwt.
Het gaat dus om Gods woord, om de gave van het Rijk Gods, en hoe de mensen daarmee omgaan. De eerste twee knechten spannen zich terdege in voor het Rijk Gods. Ze wagen zich eraan, durven risico’s te nemen, en met concreet resultaat. De derde knecht daarentegen, beschouwt het hem toevertrouwde talent als iets vreemds, iets dat hem niet aangaat. Hij stopt het in de grond om het ongeschonden aan zijn heer terug te kunnen geven. Deze knecht is niet lui, zoals diverse vertalingen ons willen doen geloven, maar veeleer bang of laf. Hij is besluiteloos, en zonder vertrouwen. Hij durft het risico van het Rijk Gods niet aan.
In de reactie van de heer, die ons wellicht hard zal overkomen, schuilt een boodschap, namelijk: laat los wat je bezit, durf risico’s te nemen. Niet alleen in de verwerkelijking van het Rijk Gods hier op aarde, in het onderhouden van de Thora, de geboden Gods, maar ook in het leven van elke dag. Uiteindelijk gaat het om inzet, om de bereidheid, de toewijding, de zorg, de aandacht die een mens heeft, die mensen hebben. Maar, wie niet heeft, wie niet bereid is het hem toevertrouwde talent te gebruiken, wie bang is er iets mee te doen, en het daarom maar in de grond verbergt om het te ‘bewaren’, die wordt een ‘onnutte dienstknecht’ genoemd, onbruikbaar voor de opdracht die de heer aan zijn knechten heeft toevertrouwd.
Het komt dus aan op persoonlijke verantwoordelijkheid die ieder mens, die ieder van ons, moet nemen in zijn leven met de hem, door God geschonken gaven. Dat wij goed met onze gaven omgaan. Daarbij hoort vindingrijkheid om het toevertrouwde talent productief en effectief te maken. Eenvoudig? Niet echt! Moeilijk van tijd tot tijd? Absoluut! En toch … “ik mag dan wel de eerste vrouw zijn”, aldus Kamala Harris in haar overwinningsspeech, “maar ik zal niet de laatste zijn. Ieder klein meisje dat vanavond kijkt, ziet dat dit een land van mogelijkheden is.” Een land van mogelijkheden. Geldt dat ook voor ons land, onze stad, en onze gemeenschap? Amen.
1e lezing: Spreuken 31, 10-13. 19-20. 30-31; 2e lezing: 1 Tess. 5, 1-6; evangelie Matteüs 25, 14-30
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor: ‘Een man riep bij zijn vertrek naar het buitenland zijn dienaars bij zich om hun zijn bezit toe te vertrouwen. Aan de een gaf hij vijf talenten, aan de andere twee, aan een derde een, ieder naar zijn bekwaamheid. Daarna vertrok hij. Die de vijf talenten gekregen had, ging er terstond mee werken en verdiende er vijf bij. Zo verdiende ook degene die de twee gekregen had, er twee bij. Maar die dat ene had gekregen, ging een gat in de grond graven en het geld van zijn heer verbergen. Een hele tijd later kwam de heer van die dienaars terug en hield afrekening met hen. Die vijf talenten gekregen had, trad naar voren en bood nog vijf talenten aan met de woorden: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd; ziehier, vijf talenten heb ik erbij verdiend. Zijn meester sprak tot hem: Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over weinig waart ge trouw, over veel zal ik u aanstellen. Ga binnen in de vreugde van uw heer. Nu trad die van de twee talenten naar voren en zei: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; ziehier, twee talenten heb ik erbij verdiend. Zijn meester sprak tot hem: Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over weinig waart ge trouw, over veel zal ik u aanstellen. Ga binnen in de vreugde van uw heer. Tenslotte trad ook die het ene talent had gekregen naar voren en zei: Heer, ik heb ervaren dat gij een hard mens zijt, die oogst waar gij niet gezaaid hebt en binnenhaalt waar gij niet hebt uitgestrooid. Daarom was ik bang en ben uw talent in de grond gaan verbergen. Hier hebt ge uw eigendom terug. Maar zijn meester gaf hem ten antwoord: Slechte en luie knecht, je wist dus dat ik oogst waar ik niet gezaaid heb en binnenhaal waar ik niet heb uitgestrooid? Daarom had je mijn geld bij de bankiers moeten uitzetten, dan zou ik bij mijn komst mijn bezit met rente teruggekregen hebben. Neemt hem dus dat talent af en geeft het aan wie de tien talenten heeft. Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden; maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden zelfs wat hij heeft. En werpt die onnutte knecht buiten in de duisternis; daar zal geween zijn en tandengeknars.’