“Zijt Gij de komende? Of hebben wij een ander te verwachten?” Met deze vraag, zusters en broeders, stuurt Johannes vanuit de gevangenis zijn leerlingen naar Jezus. Verward en stomverbaasd zijn zij dat hun meester, altijd zo zeker en vastberaden, nu niet meer weet waar hij aan toe is. Hoe is het mogelijk dat hun meester, Johannes, de roepende in de woestijn, de geweldenaar en vuurvreter, nu gaat twijfelen? Hoe is het mogelijk dat hij die zo zelfverzekerd de dorsvloer grondig zou reinigen van alle kaf, en de onvruchtbare vijgenboom genadeloos zou omhakken, nu angstig en onzeker is geworden? Moederziel alleen in de gevangenis, van God en mens verlaten, met de dood voor ogen, ontvalt Johannes elke zekerheid, verliest hij elke motivering, ja zelfs, zijn hele bestaan en inzet wordt zinloos. Opgesloten zit hij in de gevangenis van Herodes. Opgesloten zit hij in de gevangenis van een diepe geloofscrisis. Zijn twijfel betreft Jezus en de manier waarop Deze te werk gaat. Hij hoort dat Jezus een tollenaar opgenomen heeft in de kring van zijn leerlingen (Mt.9,9-13). Hij hoort dat Hij zich de voeten laat zalven door een publieke vrouw. Dat Hij zich terugtrekt wanneer de mensen in hun enthousiasme Hem tot koning willen uitroepen, in plaats van die kans te grijpen en succes te oogsten (Joh.6,15). Hij hoort dat Jezus tarwe en onkruid samen laat opgroeien (Mt.13,24-30). Met zachtmoedigheid alleen kan Hij de mensen toch niet tot bekering brengen, en de wereld veranderen? Wat hij in de gevangenis over Jezus hoort doet hem de vraag stellen: “Zijt Gij nu de Messias die wij verwachten? Zijt Gij degene die het verzet tegen de Romeinse bezetter zal mobiliseren?” Zijt Gij de komende? Of hebben wij een ander te verwachten?”
Maar… zijn Johannes’ vragen ook niet de onze? Levend in de wereld van vandaag, horend bij de Kerk van vandaag stellen wij ons veel vragen, gedeeltelijk dezelfde als Johannes in de gevangenis. Ook ons geloof wordt dikwijls op de proef gesteld. Ik had gehoopt dat Hij mij zou helpen en Hij laat mij in duisternis achter. Ik had gehoopt dat Hij mij zou genezen en verlossen van mijn kruis en blijkbaar word ik aan mijn lot overgelaten. En wat de Kerk betreft: wat moeten wij nog geloven? Wie kunnen wij nog vertrouwen? En de verwarring die er heerst: zijn de Paus en de andere kerkleiders nu te progressief of te behoudend? De enen vragen zich af of paus Franciscus niet té open en té vooruitstrevend is? Is Hij niet té mild en té barmhartig? En daardoor niet meer recht in de leer? Voor anderen is hij toch nog te streng en te ouderwets? We vragen ons af, mét Johannes, wat er zo van het beloofde Rijk Gods eigenlijk terechtkomt, of is het toch een misleidende illusie? “Zijt Gij het die komen moet? Of hebben wij een ander te verwachten?”
Welk antwoord geeft Jezus op de vragen van Johannes? Welk antwoord geeft Jezus op onze vragen? Zoals dikwijls geeft Jezus ook nu geen direct antwoord. Er klinkt ook op geen enkele wijze een verontschuldiging of zelfverdediging in door. Hij bagatelliseert ook niet Johannes’ vraag. Hij begint met te wijzen op het goede dat gebeurt. Hij telt Gods zegeningen. Hij doet dat met de woorden van de profeet Jesaja: “Blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd”. ‘Als je goed kijkt’, zegt Jezus, ‘zie je dat iets van Jesaja’s droom werkelijkheid aan het worden is’. Jezus is niet gekomen ‘om de wereld te veroordelen’, en met harde hand tot bekering te dwingen, ‘maar opdat de wereld zou worden gered en leven zou hebben in overvloed’. Het Rijk Gods heeft niets van doen met grote getallen, met heilige tradities, met machtige instituten en indrukwekkende gebouwen. Zoals al wat van wezenlijk belang is vraagt het veel stilte en een groot geduld. Jezus had kunnen verwijzen naar de parabels van het stil kiemende zaad en de slapende boer die geduldig ‘uitziet naar de heerlijke vrucht van zijn land’, zoals Jacobus zo poëtisch zegt in de tweede lezing. Jezus had kunnen verwijzen naar de graankorrel die in de donkere aarde moet vallen om vruchtbaar te zijn. Heeft God dan niet altijd een voorkeur gehad voor kleinen en zwakken, voor tollenaars en zondaars? Hij had ook kunnen spreken over de omstandigheden van zijn geboorte, een vluchtelingenkind, geen plaats in de drukke herberg van de wereld. ‘Als je goed kijkt, met geloof kijkt, zegt Jezus, zie je hoe het Rijk Gods in stilte gebeurt tussen mensen!’
Jezus begrijpt heel goed wat er in het hart van Johannes omgaat. Daarom voegt Hij er die tegelijk milde én mysterieuze opmerking aan toe: “Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt”. “Ik ben inderdaad anders dan jij verwacht, en God is anders dan jij denkt”. Dat geldt voor Johannes in de gevangenis. Dat geldt evenzeer voor alle mensen op crisismomenten van hun leven. Dat geldt ook voor ons als ons geloof - misschien door de Kerk zelf – beproefd wordt. God beantwoordt niet / nooit aan Johannes’ en aan onze verwachtingen. Onbewust verwachten wij, zoals Johannes, een andere Jezus, een andere God en een andere kerk. Wij zullen weer het andere gezicht van God en het evangelische gezicht van de kerk moeten herontdekken. Dat zullen wij telkens opnieuw moeten doen. Eigenlijk wennen wij nooit helemaal aan een nederige en bescheiden God, aan een barmhartige en medelijdende God, aan de dwaasheid van de barmhartige Vader. Ook als God onder ons verschijnt en in Jezus onder ons komt wonen is Hij anders dan wij denken, kleiner en kwetsbaarder. Hij pakt het ook anders aan dan wij spontaan zouden doen. Iedereen die in ernst de weg met God gaat zal dit ooit ervaren. Het kan een pijnlijke ervaring zijn van lange jaren. Het is alleen als wij een God aanvaarden die niet al onze verwachtingen inlost, dat wij het lichaam van Christus kunnen zien in een dienende kerk, zondig, verdeeld en geschonden.
Broeders en zusters, laten wij zó, samen met Johannes, naar Kerstmis toeleven, met gezuiverde ogen, met een open hart zonder aanstoot, en met een ontvankelijk stil gemoed. Dan is er in ons hart en in onze wereld een plaats waar Hij geboren kan worden.
1e lezing: Jesaja 35, 1-6a.10; 2e lezing: Jakobus 5, 7-10; evangelie: Matteüs 11, 2-11
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd hoorde Johannes in de gevangenis over de werken van de Christus en liet hij Hem door zijn leerlingen vragen: `Bent U het die komen zou, of hebben we een ander te verwachten?' Jezus gaf hun ten antwoord: `Ga Johannes vertellen wat u hoort en ziet: Blinden zien weer en kreupelen lopen, melaatsen worden rein en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de goede boodschap verkondigd. Gelukkig degene die geen aanstoot aan Mij neemt.' Toen ze vertrokken, begon Jezus tegen de mensen over Johannes te spreken: `Waarom bent u naar de woestijn gegaan? Om naar riet te kijken dat beweegt met de wind? Waarom ging u dan? Om iemand in verfijnde kleren te zien? Mensen die verfijnde kleren dragen, vind je in de paleizen van de koningen. Maar waarom ging u dan? Om een profeet te zien? Ja, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet. Hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, om voor U de weg te banen . Ik verzeker u, onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Maar de kleinste in het koninkrijk der hemelen is groter dan hij.'