Broeders en zusters, toen 140 jaar geleden monniken zich hier op De Koningshoeven vestigden, plaatsen zij boven de ingang van hun nieuwe klooster een beeld van Maria. Dit beeld staat er tot op de dag van vandaag en verwelkomt allen die onder de poort doorgaan met haar uitgestrekte handen. Wanneer men weer de poort uitgaat, geeft Onze Lieve Vrouw ons allen als het ware een duwtje in de rug. Haar open handen zijn ook symbool van hetgeen zij weet te geven. Ontvangen en geven dat zijn de woorden waarmee wij de roeping van Maria kunnen samenvatten en die doorklinken in het danklied dat zij vandaag in het evangelie zingt.
Het lied dat Maria aanheft is een soort psalm, een individueel danklied. Het is een collage van delen van andere psalmen en oudtestamentische teksten. Zingt Maria dan niet haar eigen lied? Jawel, maar om haar situatie te duiden en haar geloof stem te geven, heft zij geen nieuw lied aan. Ze put uit de taal van de Schriften, uit de traditie die ze zich eigen maakt. De aloude woorden waarmee ze stem geeft aan haar situatie gaan daardoor nieuw klinken. Zo gaat Maria om met Gods Woord en is daarmee voor ons een voorbeeld. Wij monniken doen niets anders door iedere dag de psalmen te zingen en zo in de grote resonantieruimte van Israëls geloof te stappen.
Maria’s lied staat bekend als het Magnificat, naar het eerste woord in de Latijnse vertaling. Het betekent ‘maakt groot’. Dat ‘groot maken’ van God klinkt wellicht merkwaardig. God is immers de Allerhoogste, daar valt voor ons mensen toch niets meer aan groot te maken. God ‘groot maken’ betekent echter niet dat God niet groot genoeg zou zijn, maar dat wij onszelf te groot hebben gemaakt en daarom in de weg staan. Maria wil God God laten zijn, ze geeft God de ruimte. Ze is een en al ontvankelijkheid. Dat is de essentie van ‘Mijn ziel maakt groot de Heer’.
Het gaat in Maria’s lied om God. Zij bezingt Hem als Heer en Redder. Daarmee plaatst zij God lijnrecht tegenover de Romeinse keizer, die deze titels voor zichzelf claimde. Maria morrelt met haar lied aan de poten van stoelen van al die mensen die de ruimte van het leven willen overheersen. Zij kleineren en verstikken de anderen met hun machtsclaim. God hoort de schreeuw van deze kleinen en verdrukten en is hun Heer en Redder, doordat Hij hen ruimte geeft om te leven. Hij verhoogt de nederigen, ziet om naar deze nederigen. Dit is voor Maria niet slechts een geestelijke ervaring maar ook daadwerkelijk de ervaring van materiele armoede waarin zij door de rijken gedrukt is. De macht van de rijken is, dat zij steeds rijker worden en armen steeds armer. Met haar lied klaagt Maria ook dit aan.
Door God in haar leven ruimte te geven laat Maria de ontvangende houding van iedere gelovige zien. Tegelijk laat zij – door haar kritische lied – ook de houding zien van het geven. Een geven dat zich niet baseert op macht maar op barmhartigheid. God ziet naar Maria en het volk Israël om in barmhartigheid. Als God naar mensen omziet, naar hen kijkt dan vergeet Hij hen niet, maar ziet Hij hen zoals ze geschapen zijn: naar Zijn beeld en gelijkenis. Geven vanuit barmhartigheid is de ander erkennen als je broer, je zuster en niet als iemand die minder is, kleiner is.
Dertien jaar ná de stichting van Koningshoeven bouwden de monniken deze abdijkerk en wijdden haar toe aan Maria Tenhemelopgenomen. Opnieuw plaatsen zij een beeld van Onze Lieve Vrouw. Nu niet met ontvangende of gevende handen maar met de handen omhoog geheven. Een biddende, zingende, smekende Maria. Tussen de gevende en ontvangende handen van Maria en daarmee van iedere gelovige staan de omhoog geven handen. We kunnen slechts ontvangen en geven als we God centraal stellen in ons leven. Maria heeft ons dit voorgedaan, daarom is zij – de eerste onder de gelovigen – die de hemel binnengegaan is. Laten wij haar navolgen in het ontvangen en het geven en daarbij niet vergeten onze handen in dank en smeking omhoog te heffen naar God die ons ontvangt en aan ons geeft.
1e lezing: Openbaring 11, 19a; 12, 1-6a. 10ab; 2e lezing: 1Kor. 15, 20-26: evangelie: Lucas 1, 39-56
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland, naar een stad in Judea. Zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth. Zodra Elisabeth de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; Elisabeth werd vervuld met de heilige Geest en riep met luider stem uit: ‘Gij zijt gezegend onder de vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot. Waaraan heb ik het te danken, dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt? Zie, zodra de klank van uw groet mijn oor bereikte, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot. Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is.’ En Maria sprak: ‘Mijn hart prijst hoog de Heer, van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder: daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid zijner dienstmaagd. En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is, en heilig is zijn Naam. Barmhartig is Hij van geslacht tot geslacht voor hen die Hem vrezen. Hij toont de kracht van zijn arm; slaat trotsen van hart uiteen. Heersers ontneemt Hij hun troon, maar verheft de geringen. Die hongeren overlaadt Hij met gaven, en rijken zendt Hij heen met lege handen. Zijn dienaar Israël heeft Hij zich aangetrokken, gedachtig zijn barmhartigheid voor eeuwig jegens Abraham en zijn geslacht. gelijk Hij had gezegd tot onze vaderen.’ Nadat Maria ongeveer drie maanden bij haar gebleven was, keerde zij naar huis terug.