Broeders en zusters, over heel veel zijn we het oneens op deze aardbol, maar de Tien Geboden of de Tien Richtlijnen, de Tien Aanmoedigingen, zoals ik ze bij de inleiding al noemde, worden ons aangeboden en niet opgedrongen. Ze hebben in de wereld breed wel tot consensus geleid om te dienen tot een naleving voor alle volken. Als zelfs de Universele Rechten van de Mens van de Verenigde Naties geïnspireerd zijn geweest door deze Bijbelse rijkdom, dan kunnen we gelijk zeggen dat het niet hoger had kunnen komen.
Als er nu ergens iets voortdurend met voeten wordt getreden, dan zijn het diezelfde Tien Woorden die vertaald zijn in de Rechten van de Mens. Wat zit er toch in onze natuur om steeds opnieuw met geweld en door onmin aan de kant te schuiven waarover we het eens zijn? Ik denk dat het in de kern van de zaak te maken zal hebben met hoe God het voor ogen heeft gehad, maar het in handen van de mens heeft gelegd. Daarin zit een ongelijkheid. God heeft de mens volkomen autonomie gegeven. Hij heeft hem toegerust met een handelingsbekwaamheid. De mens mag de aarde beheren en heeft zelfbeschikkingsrecht. Maar accepteert de mens de autonomie en alomvattendheid van God? Wil de mens zich nog laten onderrichten of is zijn autonomie zo belangrijk geworden, dat hij zich niet meer laat leiden en steeds weer naar machtsmiddelen grijpt, die de autonomie van God en de ander er onderuit halen?
In de aanloop naar deze evangelielezing, we hebben het de vorige week gehoord, wordt er gesproken van rigoureuze zelfcorrecties. Het zijn als het ware preventieve sancties, zoals: hand afhakken, oog uitrukken en nog meer om te voorkomen dat we kwaad begaan. Hiervan denken we overigens, dat het thuis hoort in de Islamitische traditie die we de sharia noemen en die ons enorme angst inboezemt vanwege de radicaliteit. Broeders en zusters, we kunnen wat dat betreft de Bijbel en de Koran naast elkaar leggen. Het zijn straffen, die zijn opgeborreld in een semitische cultuur van het Midden-Oosten en daar hebben zowel joden als moslims mee te maken gehad.
Jezus geeft een andere uitleg. Hij is zeer radicaal naar ons toe in die zin dat Hij uitlegt, dat we het niet moeten laten afhangen van het corrigerend vermogen van een ander, van de Tien Geboden. Maar dat we zelf als het ware onze hand moeten afhakken alvorens een ander te bestelen, te benadelen, te kwetsen of te pijnigen. Anders gezegd: laat het niet zover komen dat je zo uit de bocht vliegt naar de ander toe, dat liever jezelf kastijdt dan de ander, te benadelen of te pakken. op wat voor wijze ook.
Er wordt bijna wanhopig uitgeroepen: “Wie is dan nog te redden?” Ik heb dat de afgelopen weken voor mezelf heel concreet vertaald naar de vraag: “Hoe is onze kerk nog te redden? Hoe kan ik me zo opstellen dat God mij wil inschakelen om zijn gemeenschap van gelovigen bijeen te houden?” Bij alle machtsmisbruik, dat zich uit in vele vormen van onderdrukking, waaronder het schrijnende seksueel misbruik, hadden er in de radicaliteit van Jezus de nodige handen afgehakt moeten worden. Het is cru, maar het is een metafoor om uit te leggen: dit is niet te tolereren en gaat in tegen alle Goddelijke wetten. Ons zelfcorrigerend vermogen, het corrigerend vermogen door anderen: het heeft gefaald.
Ik kom daar niet uit, broeders en zusters, want ook de loutering, het toegeven blijft op vele fronten achterwege. In het jaar van de Bijlmerramp ontstond de uitdrukking ‘onder de pet houden’. Nu zou kunnen klinken: ‘onder het kalotje houden’ en het blijkt dat er veel onder kan.
Maar ik voel wel ten diepste dat mijn gelovige gemeenschap met mijn broeders, met u, onze zondagse gasten, met de mensen van de wereldkerk mij zo intens dierbaar is. Ik zou niet anders kunnen en willen leven dan als deel van de gemeenschap, die als Gods’ volk onderweg is en waarin ik wil dragen en gedragen worden. Daarin wil ik steeds opnieuw de Tien Woorden en de verhalen horen die mij vertellen, dat het anders is dan wat ik op dit moment hoor. Ik wil me eraan vast kunnen grijpen als heeft het de kwetsbaarheid van een strohalm. Daarmee wil ik ook de verantwoordelijkheid dragen en niet wegkijken.
Het instituut faalt enorm door mensen die er deel vanuit maken. Maar het instituut is niet de hele gemeenschap van mensen die Jezus volgen, van God houden en van elkaar houden. Maar weer een maar: woorden van vergeving, pardon, erkenning van de fouten zijn nu niet genoeg en dán lijkt Gods’ verzoening onmogelijk. Ik denk dat we er met elkaar niet onderuit kunnen. We zullen net als die kameel door het oog van de naald moeten gaan. Er is geen andere weg. Omdat het haast Godsonmogelijk is, zullen wij het als mensen mogelijk moeten maken. Die kameel moet door die veel te nauwe poort, opdat die hoofdweg van de gemeenschap van gelovigen haar pelgrimage naar Gods huis, de tempel op de berg Sion, onbezoedeld kan voltooien. Die weg moeten we vrijhouden van elke onreinheid die een kameel nu eenmaal produceert. Wij zullen als die kameel op de knieën moeten, onze lange hals moeten buigen, op onze buik over de grond moeten schuiven om er door te komen, zoals de slang werd veroordeeld ná in het paradijs te hebben gedaan wat niet mocht. En dan zal het nog moeizaam gaan. De huid schuurt open door de stenen van de te smalle poort en de kameeldrijver zal met eventuele hulp er nog aan moeten trekken en sjorren om de kameel er door te krijgen. De bagage van aardse rijkdom is al lang afgeladen.
Volstrekt ontdaan van alles, ook van macht en hoogmoed en in alle nederigheid is het als het ware of we opnieuw door het geboortekanaal moeten gaan om gereinigd en gezuiverd er door heen te komen en zich zo aan Gods’ wil en aan de wil van de gekwetste te onderwerpen. Het voelt wederom alsof we het paradijs moeten verlaten. Maar ook toen heeft God ons niet volledig laten vallen. “Je wilt het zelf? Doe het dan ook maar zelf!” Willen we dat doen dan tonen we dat we onvoorwaardelijke liefde hebben voor de naamloze, de gekwetste en de misbruikte en dat ze gekend en bemind worden. Daar moet ergens de heling zijn te vinden. Dat vraagt heel veel tijd en geduld en wordt bepaald: niet door mij maar door de ander. Laten we elkaar er doorheen slepen.
1e lezing: Wijsheid 7,7-11; 2e lezing: Hebreeën 4,12-13; evangelie: Marcus 10,17-30
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen Jezus zich weer op weg begaf, kwam er iemand aanlopen die zich voor Hem op de knieën wierp en vroeg: ‘Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?’ Jezus antwoordde: ‘Waarom noemt ge Mij goed? Niemand is goed dan God alleen. Ge kent de geboden: Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand te kort doen, eer uw vader en uw moeder.’ Hij gaf Hem ten antwoord: ‘Dat alles heb ik onderhouden van mijn jeugd af.’ Toen keek Jezus hem liefdevol aan en sprak: ‘Een ding ontbreekt u: ga verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen, daarmee zult ge een schat bezitten in de hemel. En kom dan terug om Mij te volgen.’ Dit woord ontstelde hem en ontdaan ging hij heen, omdat hij vele goederen bezat. Toen liet Jezus zijn blik gaan over zijn leerlingen en zei tot hen: ‘Hoe moeilijk is het voor degenen die geld hebben het Koninkrijk Gods binnen te gaan!’ De leerlingen stonden verbaasd over wat Hij zei. Daarom herhaalde Jezus: ‘Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen.’ Toen waren ze nog meer verbijsterd en ze zeiden tot elkaar: ‘Wie kan dan nog gered worden?’ Jezus keek hen aan en zei: ‘Dit ligt niet in de macht der mensen, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk. Toen nam Petrus het woord en zei: ‘Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen.’ Jezus antwoordde: Voorwaar, Ik zeg u: er is niemand die huis, broers, zusters, moeder, vader, kinderen of akkers om Mij en om de Blijde Boodschap heeft prijsgegeven, of hij ontvangt nu, in deze tijd, het honderdvoudig aan huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers, zij het ook gepaard met vervolgingen, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven.