“Een aardje naar zijn vaartje”. Misschien een vreemd thema, zeker op moederdag. Je zou dan eerder als thema verwachten: “een aardje naar zijn moedertje”. Maar dat rijmt niet en de uitdrukking is nu eenmaal zo! In het evangelie wordt een vraag gesteld die wellicht ook de onze is: “Laat ons de Vader zien!” of met andere woorden: Laat ons God eens zien. En dan zegt Jezus: “Dan moet je naar Mij kijken.” In het Nederlands kennen wij de uitdrukking: “Een aardje naar zijn vaartje”. Dit gezegde wil uitdrukking geven aan onze ervaring hoe sterk mensen gekleurd kunnen zijn door hun afkomst. Zeg maar, door het nestje waar ze uitkomen. Heb ik, hebben wij, een aardje naar ons vaartje? Met andere woorden: Lijken wij op onze hemelse Vader? Zijn wij volmaakt, zoals de hemelse Vader volmaakt is? We zijn immers geroepen om Gods liefdesaard tot uitdrukking te brengen in ons dagelijks leven, in ons doen en laten.
Je kunt op je vader of moeder lijken, maar die gelijkenis kan ook heel goed ontstaan door navolging, het overnemen wat eigen is aan hen. Dat betekent, en zeker voor ons als gelovige mensen, dat wij veel kunnen overnemen van Jezus, van wat Hij doet en verkondigt in het evangelie. En dat is niet zoetsappig, maar reëel, met je beide benen op de grond. Concreet betekent dat: er zijn voor de ander, zowel voor God als voor je medemens. Geloven in Jezus, die verrezen is, doe je niet alleen met de mond: Het moet handen en voeten krijgen. Zo geef je in deze wereld een beeld van God. En dat beeld laat je dan weer zien aan anderen. “Wie mij ziet, ziet de Vader.” Als je naar Jezus kijkt dan zie je hoe God is en hoe Hij eruit ziet. Maar prik je niet vast op het uiterlijk. We zijn geneigd een uiterlijk beeld van Jezus en van God voor ogen te stellen.
Al schilderend op het doek of kappend in hout gaf men God het uiterlijk van een mens met mooie Romeinse kleding aan, soms met een koormantel of een kazuifel, met een kroon op het hoofd en gezeten op een troon. Begrijpelijk, we willen er een voorstelling van kunnen maken en hoe kun je dat anders dan op deze manier.
Wij als christenen hebben het van geen vreemden; ook de leerlingen van Jezus willen God wel eens zien: “Heer, laat ons de Vader zien”, zegt Philippus. En dan zegt Jezus: “Wie Mij ziet, ziet de Vader!” Met andere woorden: kijk naar Mij, dan zie je hoe God er uitziet. Kijk naar wat Ik doe, dan ziet je iets van de Vader, dan zie je iets van God. Ik heb een aardje naar mijn vaartje. Ik ben niet voor niets in de wereld gekomen, maar om jullie iets te laten zien van mijn Vader. “Ik ben in de Vader en de Vader is in mij!” Dus nogmaals, als wij God willen zien en kennen, moeten we kijken naar Jezus, naar wat Hij zegt en doet. In al zijn menselijkheid doet hij goddelijke dingen. En zo krijgen we een beeld van God voor ogen. De mensen noemen Hem zelfs “Zoon van God”. In zijn manier van doen licht God op. Jezus heeft een aardje naar zijn vaartje.
We hoeven God dus niet te zien om in Hem te geloven, wij hoeven maar te kijken naar Jezus. Als we Jezus zien weten wij meteen wie God is en hoe Hij is: geen heerser maar een dienaar. Iemand die op de eerste plaats liefde wil brengen aan diegene die zich tot Hem wendt, zo is God en zo is zijn Zoon Jezus.
Je ziet die navolging al in de eerste lezing uit het Boek van de Handelingen der Apostelen. Zodra de leerlingen het in de jonge Kerk te druk krijgen met de verkondiging van Gods boodschap en ze aan de uitvoering nog nauwelijks meer toekomen, stellen ze helpers aan voor de dagelijkse ondersteuning van mensen. Het stond hun nog helder voor ogen dankzij Jezus. Geloven moet je niet alleen met de mond doen, het moet handen en voeten krijgen. Op die manier had Jezus aan hen een beeld van God gegeven. In zijn daden zie je God. Hij herdert over mensen, Hij geeft raad, Hij inspireert, Hij geeft mensen kracht. Hij laat zien hoe je in contact kunt komen met God door het gebed, door te houden van mensen, door naast mensen te gaan staan. Zij, op hun beurt, laten datzelfde beeld weer aan anderen zien.. Kunnen anderen het ook aan ons zien, hoe God is? Als gedoopte mensen hebben wij hopelijk toch ook wel een beetje een aardje naar ons vaartje?
1e lezing: Handelingen 6, 1-7; 2e lezing: 1 Petrus 2, 4-9; evangelie: Johannes 14, 1-12
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo dan zou Ik het u hebben gezegd, want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.’ Tomas zei tot Hem: ‘Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?’ Jezus antwoordde hem: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Als gij Mij zou kennen, zou gij ook mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en ziet gij Hem.’ Hierop zei Filippus: ‘Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg.’ En Jezus weer: ‘Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet, Filippus? Wie Mij ziet, ziet de Vader. Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de Vader? Gelooft ge niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik u zeg, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar het is de Vader die, blijvend in Mij, zijn werk verricht. Gelooft Mij: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij. Of gelooft het anders omwille van de werken. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, zal ook zelf de werken doen die Ik doe. Ja, grotere dan die zal hij doen, omdat Ik naar de Vader ga.