“In die tijd sprak Jezus tot Nicodemus”. Zo, broeders, begint de evangelielezing van deze zondag. “Jezus sprak tot Nicodemus”, en dan volgt - over het hoofd van Nicodemus - een lange meditatie die voor ons bestemd is. Het is een meditatie over Gods liefde voor alle mensen. “Als wij gelovig naar Hem, naar Jezus, opzien op het kruis, hebben wij eeuwig leven… Zozeer heeft God de wereld en de mensen liefgehad… God zond zijn Zoon om de wereld te redden…” Jezus zegt dit alles tot Nicodemus en tot ons.
In Nicodemus’ leven zijn Jezus’ woorden wondere werkelijkheid geworden. Hij heeft zich stap voor stap aan Jezus gewonnen gegeven. Laten wij daarom luisteren met het hart van Nicodemus. Zo kan hij een betrouwbare voorganger zijn op onze weg naar Pasen.
Nicodemus kent de wet en leeft ernaar. Hij is een rechtvaardige, een Schriftgeleerde, een Farizeeër, “hij behoort tot de voornaamste van de Joden”, zegt Johannes (3,1). Hij heeft het hart op de rechte plaats. Hij, zoals zijn collega’s in Jeruzalem, hebben gehoord over Jezus en zijn aanhang. Iets boeit hem in die man en het laat hem niet los. Het maakt hem onrustig. Nu die jonge rabbi in Jeruzalem is gaat Nicodemus Hem opzoeken. Hij doet dit ’s nachts om praatjes en ophef te voorkomen. In alle oprechtheid begint Nicodemus het gesprek: “Rabbi, wij weten dat Gij van Godswege als leraar gekomen zijt want niemand kan die tekenen doen die Gij verricht, als God niet met Hem is” (Joh.3,2). Nicodemus ziet de tekenen die Jezus doet, maar wat die tekenen be – teken - en ontgaat hem nog. Dat Nicodemus met oprechte bedoelingen naar Jezus komt zal later blijken wanneer hij het voor Jezus opneemt wanneer hij en de andere Farizeeën over Jezus beraadslagen (Joh.7,51-52). “Wij weten”, horen wij Nicodemus zeggen. Maar prikt Jezus meteen door dat weten heen. Welwillende belangstelling voor Jezus, het is niet genoeg. De Wet kennen en ernaar leven, het is niet genoeg. Wij mogen daar als monniken aan toevoegen: de Regel van Benedictus, de Constituties, de Huisregels, zij zijn nodig, maar niet genoeg. “Een wedergeboorte is nodig”, zegt Jezus (Joh.3,3): “Als iemand niet wedergeboren wordt kan hij het Rijk Gods niet zien”. Met zijn gezond verstand en met menselijke logica reageert Nicodemus: “Hoe kan een mens geboren worden als hij al oud is?” (3,4). Jezus legt het hem nader uit: “Als iemand niet opnieuw geboren wordt uit water en geest…” (3,5). Het gaat om iets wat je niet met eigen krachten kunt volbrengen, wat je met je vroom redeneren niet kunt achterhalen. Het gaat om iets dat je overkomt. Zoals je van de wind niet weet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat. “Nicodemus, jij bent leraar in Israël en jij weet dat niet eens” (3,10). Het gaat blijkbaar om iets anders dan hij altijd gedacht had. Nicodemus voelt dat hij de vaste grond onder zijn voeten verliest. “Wet en Profeten”, zijn dan toch niet genoeg. Jezus vraagt meer. Of beter, Hij nodigt uit tot meer, zoals Hij dat ook deed aan de rijke jongeman (Mt. 19,20-21). Ook voor hem was het onderhouden van de geboden niet genoeg. In plaats van Nicodemus te bemoedigen slaat Jezus hem alles uit de handen. Wij begrijpen best de kortsluiting tussen Jezus en Nicodemus. Nicodemus voelt zich veilig in het vaste systeem van de joodse orthodoxie. Hij schrikt, nu de werkelijkheid van het Rijk Gods in levende lijve voor hem staat. Het is moeilijk om zich aan het ongewisse over te geven. Jezelf te verliezen en niet te weten waar dat toe zal leiden. “Wie zijn leven verliest om Jezus’ wil zal het vinden” (Lc.9,24). Nicodemus moest nog leren dat geloven in de liefde, in God die liefde is, betekent zich gewonnen geven aan “Gods liefde die zo groot is dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven om de wereld te redden”. Op het einde van het Johannesevangelie zien we dat Jezus’ woorden bij Nicodemus in goede aarde gevallen. Hij is erbij wanneer Jezus sterft op het kruis en wedergeboren wordt in de liefde van de Vader. Nicodemus ziet hoe “de Mensenzoon omhoog geheven is zoals Mozes de slang omhoog hief in de woestijn…” (Joh.3,14). “Nicodemus, die Jezus vroeger ’s nachts bezocht had, bracht een mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond, om daarmee Jezus lichaam te balsemen” (Joh. 19, 39). Nicodemus, de rechtgelovige Jood, heeft zich bekeerd tot Jezus. Zo staat hij model voor elke christen, voor elke monnik die zich telkens weer en steeds dieper moet bekeren. En bekeren is toch niets anders dan zich gewonnen geven aan de liefde, zich ‘laten’ beminnen’, en zo herboren worden tot nieuw leven in Jezus Christus onze Heer.
1e lezing: 2Kronieken 36, 14-16. 19-23; 2e lezing: Efeziërs 2, 4-10: evangelie: Johannes 3, 14-21
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd sprak Jezus tot Nikodemus: ‘De Mensenzoon moet omhoog worden geheven, zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben. Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered. Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren zoon van God. Hierin bestaat het oordeel: het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden slecht waren. Ieder die slecht handelt, heeft een afschuw van het licht en gaat niet naar het licht toe uit vrees dat zijn werken openbaar gemaakt worden. Maar wie de waarheid doet, gaat naar het licht, opdat van zijn daden moge blijken dat zij in God zijn gedaan.’