Op een dag wist ik het zeker, dierbaren: ik wou monnik worden. Toen ik eenmaal tot dat inzicht was gekomen – of beter gezegd: toen ik dat inzicht helemaal had toegelaten en me daaraan had overgegeven – toen ben ik als afscheid nog een laatste bezoek gaan brengen aan vele van mijn vrienden. Eén van die vrienden was een violist die in een arbeidershuisje, in een heel kleine religieuze gemeenschap, leefde naar Franciscaans model. We hebben toen, gezeten aan een schamel keukentafeltje en kauwend op wat droog brood, een memorabel gesprek gehad waarin hij mij op een gegeven moment vroeg: “Geef jij je leven nu uit handen of neem je het in handen? Geef jij je leven nu uit handen of neem je het in handen?” Hij wist mijn woordenvloed met die vraag efficiënt tot staan te brengen: ik wist even niet wat te zeggen. Beide opties leken me namelijk zeer juist. Ik had gekozen voor een leven van overgave, een leven van uit-handen-geven, maar dat had ik gedaan, ik had antwoord gegeven op die roeping, ik nam dus ook mijn leven in handen.
Over de gedachten, emoties, motieven van de leerlingen wordt niets gezegd in het evangelie. Er wordt alleen heel droog verteld dat ze de stem van Jezus hoorden, alles lieten vallen en Hem volgden. Ze namen hun leven in handen door het uit handen te geven. Ze werden zichzelf door volgeling van Jezus te worden. Roeping is iets heel wonderlijks, iets mysterieus. Het raakt de grond van ons bestaan. Immers: ons bestaan is grondeloos. God zelf is grondeloos, zoals Ruusbroec zegt. Een grondeloze kern. Een mysterie. Maar dan geen mysterie dat de wenkbrauwen doet fronsen, maar een mysterie dat leven geeft! We horen een innerlijke – of uiterlijke – stem, en waarom weten we niet, maar we weten intuïtief: dit klopt, dit is juist, hier ga ik voor. Het kan de stem zijn van een vriend of vriendin, een leraar, vader of moeder; het kan ook een gebaar zijn, een handeling, een plek of een voorwerp; het kan zelfs een innerlijke stem zijn, bijna woordeloos maar toch zeer duidelijk. Hoe dan ook: de belangrijkste beslissingen in ons leven nemen we op irrationele gronden. Je studiekeuze, je levenspartner, een omslag in je leven: als je goed nagaat is het nooit tot op het bot uit te maken waarom je deze of gene stap zet. We worden geraakt, dat is alles.
Johannes, Andreas en Simon weten zich geraakt door Jezus. Zij hervinden hun leven in zijn leven. Een verklaring zoeken zij niet, zij weten alleen: Hij is mijn leven. En zij weten dat omdat zij zien dat ook Hijzelf zijn leven uit handen heeft gegeven. Johannes zegt immers van Hem: “Zie, het Lam Gods”; dat betekent: “Zie Degene die zijn leven aan God heeft gegeven.” Enkel zo kunnen zij zich aan Jezus geven: omdat zij zien dat Jezus zich aan God heeft gegeven. Ik kan me enkel aan jou geven, als jij ook op jouw beurt je leven uit handen hebt gegeven; wanneer ik in jou kan zien dat je niet opgesloten zit in jezelf, maar dat je je in de afgrond van het leven hebt gestort, je aan Iets of Iemand hebt overgegeven. Ik kan me alleen aan jou overgeven, als jij je op jouw beurt hébt overgegeven. Dat is de stroom van het leven, broeders en zusters. Het gaat dus om openheid, ontvankelijkheid voor het leven dat er zomaar is, gratis. Die stroom kan doorgaan, overal waar hij niet wordt tegengehouden door ikzucht of ego-projecten, maar waar hij liefde ontmoet, overgave, vertrouwen.
Mijn vriend, de franciscaanse violist, had dat heel juist gezien. Hij had zijn leven aan God gewijd, maar wist ook dat hij de viool daarom niet moest wegleggen. Hij is steeds op het snijpunt blijven staan van je leven uit handen geven en het in handen nemen. Als violist moet je knokken en hard werken, voor jezelf opkomen; een Franciscaan geeft zich in armoede over aan Gods barmhartigheid. Dat hoeft elkaar niet te bijten, hij is daar een voorbeeld van. Cruciaal is de zelfzucht: wanneer we die doorzien, dan kunnen we inderdaad ter zelfdertijd voor onszelf opkomen en ons toch openen voor de ander, met en zonder hoofdletter.
Jezus kwam voor zichzelf op, namelijk voor zijn liefde tot en overgave aan zijn Vader die Hij Abba noemde. Ook Hij bleef op dat snijpunt staan. De theologen van zijn tijd apprecieerden dat niet. Ze vroegen Hem daarom op de man af, met het mes op de keel: “Blijf Jij Jezelf Gods Zoon noemen?” Zijn bevestigend antwoord kostte Hem zijn leven. Maar we kunnen ook zeggen: het schonk Hem zijn leven. Want juist door fier rechtop te blijven staan, zijn grondeloze liefde te belijden, blijft Hij tot op het laatst ja zeggen tegen zijn leven. Had Hij op het laatste moment zijn band met God ontkend, dan had Hij zijn leven zelf ontkend. Het is ons aller redding dat Hij toen ja heeft gezegd. Hij nam zijn leven in handen door het uit handen te geven.
lezing: 1Sam. 3,3b-10.19; 2e lezing: 1Kor. 6,13c-15a.17-20; evangelie: Johannes 1,35-42
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
De volgende dag stond Johannes daar weer, nu met twee van zijn leerlingen. Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: ‘Zie, het Lam Gods.’ 37 De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna. Jezus keerde zich om en toen Hij zag dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: ‘Wat verlangt gij?’ Ze zeiden tot Hem: ‘Rabbi’ - vertaald betekent dit: ‘Meester - waar verblijft ge?’ Hij zei hun: ‘Gaat mee om het te zien’. Daarop gingen zij mee en zagen waar Hij zich op hield. Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur. Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van die twee die het gezegde van Johannes hadden gehoord en Jezus achterna waren gegaan. De eerste die hij ontmoette was zijn broer Simon tot wie hij zei: ‘Wij hebben de Messias: - vertaald betekent dat: de Gezalfde - ‘gevonden,’ en hij bracht hem bij Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: ‘Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Kefas - dat betekent: Rots - genoemd worden.’