Soms word je als een soort melaatse gezien. Coronaschaamte. Je hebt corona doorstaan, bent vrij van klachten … en dan welkom terug? Nou nee, merkt menigeen. Collega’s die protesteren als jij je weer op de werkvloer meldt, vrienden die jou kwalijk nemen dat je ziek bent geworden, of mensen die beweren dat jij je aanstelt. Ook krijgen patiënten te maken met negatieve reacties van mensen die het nieuws vooral op zichzelf betrekken: wanneer hebben wij elkaar voor het laatst gezien? Had jij toen ook al klachten? Waarom heb jij je niet eerder laten testen? … Soms word je als een soort melaatse gezien, … en behandeld.
“Heeft iemand een gezwel, uitslag of een vlek op zijn huid”, aldus de 1e lezing, “en gaat het lijken op huidziekte, dan moet men hem bij de priester Aaron of bij een priester van diens geslacht brengen.”
Met deze woorden uit het boek Leviticus zijn we blijkbaar in de medische sfeer terechtgekomen. Maar in werkelijkheid blijven we binnen het terrein van de cultus. Hoe vreemd dit ook voor ons mag klinken, de prominente plaats van de priester in de diagnose van ziektes, heeft alles te maken met de toenmalige visie op ziekte en gezondheid.
Ziekte had namelijk direct te maken met het leven zelf, dat door God geschonken was. Ziekte en dood waren levensvernietigende krachten, die door de mens zelf ‘ín het leven’ waren geroepen. De ervaring leerde, dat de dood vaak gepaard ging met mysterieuze ziektes, lijden, ellende en rampen. Vaak waren deze een gevolg van menselijk handelen. Daarom werden zij ook gezien als straf voor de misstappen van individuele mensen, of zelfs van een heel volk. De relatie priester - ziekte komt hierdoor in een geheel ander daglicht te staan.
Als ziekte wijst op een verstoorde relatie met God, dan moest de priester wel de eerst aangewezen persoon zijn om die relatie te herstellen. Daarbij speelden de termen ‘rein’ en ‘onrein’ een grote rol: niet in hygiënische zin, maar wel aangaande de deelname in cultus en eredienst. Want iemand die door de priester onrein werd verklaard, was uitgesloten van ieder contact met het heilige, en daarmee ook met de gehele samenleving. In een cultuur waar offer en gebed een belangrijke plaats innamen, zorgde uitsluiting daarvan voor een groot sociaal isolement … en werd je als een soort melaatse gezien, … en behandeld.
En daar kwam een melaatse naar Jezus toe, hoorden we zojuist in het evangelie, die “Hem smeekte: ‘Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen’.”
Er komt een melaatse naar Jezus toe. Het is vreemd dat dit verhaal, wat plaats en tijd betreft, geheel in de lucht hangt. De lezer neemt aan dat de genezing tijdens de rondtocht door Galilea plaatsvindt. Maar hij heeft geen voorkennis over de positie van melaatsen nodig om te beseffen dat het verhaal zich niet in een synagoge kan afspelen. Daar mag de melaatse immers niet zijn. En toch hangt de plaats ook niet helemaal in de lucht. Tot nu toe was Jezus actief op plaatsen die hem beschutting boden: de synagoge van Kafarnaüm, een vertrek in de woning van Simon. De genezing van de melaatse daarentegen speelt zich zomaar ergens af, op een eenzame plaats in de open lucht, … en niet in een dorp waar de melaatse niet mocht komen, laat staan zijn.
Een melaatse was een ‘outcast’, een verstoteling. Iemand die uit de gemeenschap was verbannen, en aan de rand van de samenleving vegeteerde. Hij was niet alleen van het sociale leven uitgesloten, maar ook, volgens de toenmalige wetgeving, van Gods’ nabijheid. Maar, in de lezing van vandaag doorbreekt de melaatse eigenhandig de wetten van de samenleving. “Als Gij wilt”, zo smeekt hij Jezus, “kunt Gij mij reinigen.” Ook Jezus doorbreekt hier de voorschriften rond reinheid: hij raakt de melaatse aan. Door deze man aan te raken, brengt Jezus niet alleen een rituele verontreiniging over zich heen, maar doorbreekt hij ook het sociale isolement waarin de melaatse door zijn ziekte reeds lang verkeert. De uitgestoken hand laat zien dat voor God de mens niet in categorieën valt in te delen. Elk mens is een kind van God, geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Dit bewustzijn moet eerder bindend, dan isolerend werken. Wordt hij ook nu als een soort melaatse gezien?
Sociale uitsluiting. Coronapatiënten krijgen steeds vaker met negatieve reacties te maken: vrienden en collega’s blijven uit de buurt, of deinzen achteruit bij het horen dat zij corona hebben gehad, of betrekken het nieuws vooral op zichzelf. Helaas is het stigmatiseren van mensen iets van alle tijden. Al eeuwenlang worden personen uitgesloten: niet alleen mensen met een besmettelijke ziekte, maar ook minderheidsgroeperingen, vluchtelingen, verslaafden, zwervers. Mensen, die om wat voor reden dan ook buiten de boot vallen. Mensen, die leven in de marge van de samenleving.
Hoe gaan wij om met de ‘melaatsen’ van onze gemeenschap en maatschappij? Steken wij een hand uit, of lopen wij met een grote boog om hen heen? In de evangelielezing van vandaag stak Jezus zijn hand uit om elke scheiding tussen mensen te doorbreken. Zien ook wij de ander soms als een melaatse? Amen.
1e lezing: Lev. 13, 1-2. 45-46; 2e lezing: 1Kor. 10, 31-33; 11, 1: evangelie: Marcus 1, 40-45
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd kwam er eens een melaatse bij Jezus die op zijn knieën viel en Hem smeekte: ‘Als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.’ Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit en raakte hem aan en sprak tot hem: ‘Ik wil, word rein.’ Terstond verdween de melaatsheid en was hij gereinigd. 43 Terwijl Hij hem wegstuurde, vermaande Hij op strenge toon: ‘Zorg ervoor dat ge aan niemand iets zegt, maar ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging wat Mozes heeft voorgeschreven, om ze het bewijs te leveren.’ Eenmaal vertrokken begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen en ruchtbaarheid aan de zaak te geven, met het gevolg, dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe.