Broeders en zusters, we zouden de Schrift eigenlijk van achteren naar voren moeten lezen. Het evangelie en het leven van Jezus doet zich pas echt goed begrijpen als we beginnen bij de Tora.
Vooral het boek Deuteronomium, een samenvatting van de Tora, maar met een meer spirituele ondergrond, vertelt ons veel over Jezus’ leven in de Joodse geloofsbeleving. Al het eerste gaat naar God staat er, dus ook Hij en wij allemaal. In het midden van het boek staat het ‘Sjema Israel’, (Hoor Israël), een soort joods Onze Vader. Ook dat kunnen we leren aanvoelen als we bij het evangelische Onze Vader beginnen. In de synagoge gaat iedereen, als die woorden klinken, staan. Zoals wij monniken doen bij het zingen van het ons vertrouwde Onze Vader, opdat iedereen beseft: het gaat om mij: ik en ik in mijn volk van gelovige christenen worden aangesproken, ik word aangesproken. We worden opgeroepen mee te doen en gemeenschap te vormen. Het gaat, broeders en zusters, in synagoge, moskee en kerk altijd om onszelf.
Iedere mens zal zich steeds weer opnieuw moeten bezinnen op het doel van zijn eigen bestaan. En juist de veertig dagen van de vastentijd helpen daarbij: dagen van bezinning en ernst, met inkeer en verwondering over wat God voor ons over heeft. Dagen ook van uitzuivering die ons schoonwassen als voorbereiding op Pasen, de opstanding van de Heer, maar ook op het opstaan van ieder van ons, van u en van mij, zodat we weer kunnen zeggen: ‘hier sta ik, ik ben beschikbaar’. In de eerste lezing horen we dat, ik gaf het net al aan, van alles wat eerst komt is voor God bestemd, maar in het verlengde daarvan ook dat alles hem toebehoort. Ook ik als tweede of derde, Ik wil er zijn voor U, Heer, en voor allen die U op mijn levensweg brengt.
Het boek Deuteronomium speelt nog in de woestijn waarin de woorden van God klinken. Maar er is al land in zicht, want ze zijn aan het einde van hun reis van veertig jaar. Nog één keer wordt in dit boek samengevat waar alles nu om draait: besef ten eerste het feit dat je hier staat jij aan je God te danken hebt, bevrijd uit de slavernij. Je bent daardoor vrij om geroepene van God te worden genoemd.
En weet ten tweede. Je hoeft niet meer ver te gaan zoeken naar de woorden die God sprak: de Tien Geboden, de tien woorden, we hebben ze en ze hebben geklonken op de Sinaï.
En ten derde: je zult niet te hoog van de toren moeten blazen. Dat hoorden we in de geloofsbelijdenis, die tot ons kwam in de eerste lezing. Ieder mens is maar gewoon een mens, een zoeker, een zwerver. Mijn Vader was een zwervende Arameeër en zelf ben ik ook een zwervende, zoekende en onzekere mens. Maar mijn leven heeft zin, want Hij roept mij... Hij heeft mij nodig.
Alle evangelisten zijn het er over eens dat Jezus, de Messias, als Hij in de rivier de Jordaan, de grensrivier, heeft gestaan om zich door Johannes te laten dopen, terug moet naar de woestijn, waar vanuit Mozes stond te kijken naar het nieuwe land. Jezus ging naar de woestijn, niet om daar een rustige retraite te houden, maar om opnieuw verbonden te worden met de God van Israël. Door daar te zijn knoopt Hij oud en nieuw aan elkaar.
We volgen Hem op de eerste zondag van de vasten naar die woestijn. En we horen spreken over onze Messias. Dat kan: Jezus is mens met de mensen, wat betekent dat de beproevingen van Hem ernstige verleidingen zijn. Er worden er drie genoemd.
De eerste is de bekoring van het egoïsme: 'Maak van deze stenen brood en eet… alleen'. Het is de bekoring om gewoon maar te vergeten hoe het met andere mensen is. Onze asielzoekers in overbevolkte wooncentra en in tentenkampen.
De tweede bekoring is de bekoring van de macht. 'Kies voor de bestaande orde, betoon je respect aan diegenen die nu de macht hebben' is de bekoring die in Jezus' tweede beproeving aan de orde is. 'Alles is van jou als je neervalt en mij aanbidt.' Je doet dan afstand van iedere kritische zin in je relatie tot het wereldgebeuren. Jezus laat zich geen zand in de ogen strooien, Hij zal niet buigen voor de bestaande machtsstructuren zoals de Satan die graag in standhoudt.
De derde bekoring vindt volgens Lucas in Jeruzalem plaats. Bij de tempel, bij het heiligdom. Nu komt onze manier van omgaan met God aan de orde. Wat betekent onze band met Hem, die alle eer verdient, werkelijk? 'Werp u vanaf deze plaats naar beneden' raadt de tegenspeler aan. 'Er staat immers geschreven: 'aan Zijn engelen zal Hij omtrent u het bevel geven u te beschermen.'
De ware opgang naar Jeruzalem zal betekenen dat Hij de juiste weg zal volgen die door Hem gegaan moet worden. Een weg van dienst, een weg van 'je leven verliezen om het te vinden, een weg langs de mensen beneden. Jezus heeft de Satan weerstaan en gekozen voor trouw aan Gods opdrachten aan zijn Tora. Jezus heeft de Tora, de Wet van Mozes, van Genesis 1 tot en met Deuteronomium 34 goed verstaan: het verhaal van Abrahams roeping, van de Uittocht uit Egypte, van de leer-tocht door de woestijn vanaf de Sinaï-berg zijn Zijn verhaal geworden.
Hij heeft gestaan waar Mozes stond aan de Jordaan. Hij nam zonder aarzelen de goede woorden in de mond: 'de mens leeft niet van brood alleen.' 'De Enige, uw God, zult Gij aanbidden en Hem alleen dienen.' En 'Gij zult de Enige uw God niet op de proef stellen.' Woorden uit het Joodse Sjema gebed.
Het Paasfeest ligt in het verschiet, Jezus zal zijn opgang naar het heiligdom volbrengen, Hij zal de berg Golgotha opgaan en het offer aller offers volbrengen. De andere evangelisten vertellen ons dat Jezus na de drie beproevingen door de engelen wordt gediend. Lucas laat dat weg, zijn evangelie eindigt een beetje dreigend: 'de satan ging van hem heen tot de vastgestelde tijd.' Wanneer zal dat zijn? Ik denk dat het slaat op Jezus' strijd in de hof van olijven. Nog eenmaal is er de angst en de twijfel: 'Vader als het mogelijk is laat dan deze kelk aan mij voorbijgaan.' En misschien ook later nog een keer als Hij hangt aan het kruis en vertwijfeld en wanhopig uitroept; 'God mijn God, waarom hebt U mij verlaten.' Pas als Hij zijn moeilijke, goede weg gegaan is tot het allerlaatste toe, dan komen de engelen waar de duivel over spreekt aanzetten.
Op Pasen, de dag van de bekroning van Jezus' leven. Pas dan mag Jezus zich laten vallen in de armen van de engelen van de levende God. Pas dan mogen de engelen komen om hem te dienen en tot koning te kronen.
De gewone christen die zijn eigen kleine weg gaat, zal net als zijn meester ook de weg door de woestijn moeten gaan. Hij zal zo pijnlijk ervaren dat hij inderdaad enkel een arme zwerver is die bevrijding nodig heeft. En daar staat hij dan, daar staan wij dan. Hulpeloos, weerloos, onzeker, aarzelend. Maar dan komt er hulp aangesneld, want de boodschap van het evangelie is: hoe hulpelozer wij staan in onze tijd, hoe beter dezelfde God die ook Jezus trouw was ons tegemoet kan treden, hoe dichter Hij ons kan naderen, en hoe intenser Hij onze God kan zijn die ons leven vervult. En Hij heeft zijn eigen Zoon uitgezonden om met ons mee te wandelen, van dag tot dag. Hij zal onze gids zijn bij onze eerste aarzelende stapjes in dit bestaan, als wij in zijn naam gedoopt worden tot de laatste stap in dit leven, als ons aardse leven is voltooid. Antwoorden wij dan ieder in ons hart: ‘Hier ben ik, ik ben tot uw dienst. Wij zijn nooit meer alleen?
Eerste lezing: Deut. 26, 4-10; tweede lezing: Rom. 10, 8-13; evangelie: Lucas.4, 1-13.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Vervuld van de heilige Geest ging Jezus weer weg van de Jordaan. Hij werd door de Geest naar de woestijn gevoerd, waar Hij veertig dagen verbleef en door de duivel op de proef werd gesteld. Gedurende die dagen at Hij niets en toen ze voorbij waren, kreeg Hij honger. De duivel zei nu tot Hem: ‘Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan aan die steen daar, dat hij in brood verandert.’ Jezus gaf ten antwoord: ‘Er staat geschreven: De mens leeft niet van brood alleen.’ Daarop voerde de duivel Hem omhoog en toonde Hem in een oogwenk alle koninkrijken der wereld, en de duivel sprak tot hem: ‘Heel dat machtsgebied zal ik U geven, want het is mij in handen gesteld en ik geef het aan wie ik wil. Als Gij dus in aanbidding voor mij neervalt, zal het in zijn geheel van U zijn.’ Toen antwoordde Jezus hem: ‘Er staat geschreven: De Heer uw God zult Gij aanbidden en Hem alleen dienen.’ Daarna bracht de duivel Hem naar Jeruzalem, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: ‘Als Gij de zoon van God zijt, werp U dan vanaf deze plaats naar beneden; want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U het bevel geven U te beschermen en zij zullen U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.’ Maar Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Er is gezegd: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.’ Toen gaf de duivel al zijn pogingen om Hem te verleiden op en verwijderde zich van Hem tot de vastgestelde tijd.